Dat ik veel belangstelling heb voor de Palestijnen is ondertussen wel duidelijk. Maar het is ook wel een beetje wederzijds. Soms komt er iemand van de Palestijnse tv of een Arabische krant met mij of mijn collega’s een interview maken. Dan moeten we altijd de vraag beantwoorden waarom we dit doen. Dat is nog steeds de moeilijkste vraag. Je kunt wel iets zeggen over solidariteit, en dat de Palestijnen mensen zijn waar je heel makkelijk van kunt houden, en dat je je in wilt zetten tegen onrecht en voor de vrede – allemaal waar, en toch net niet wat je zeggen wilt.
Waarom nou net deze ellendeplek, er zijn er toch nog veel meer? Waarom de Palestijnen en niet een van die andere mensengroepen in de knel? Soms denk ik dat je het maar het beste kunt vergelijken met een goed huwelijk. Zou je niet met iemand anders hebben kunnen trouwen? Ja, misschien wel, maar na jarenlang met die ene verbonden te zijn wordt dat een irrelevante vraag.
We hebben het er veel over als we onder elkaar zijn. Wat trekt ons toch terug naar deze rottige zandbak, en deze hopeloze toestand? Wat we wel weten is dat we er beter van worden en rijker terugkomen dan we kwamen. Diep verbonden. Vol energie om er weer tegen aan te gaan. Misschien omdat het op een of andere manier zo wonderlijk wederzijds is – zij vertegenwoordigen voor ons de hoop op een betere wereld, en wij ook voor hen.
Er is ook iets dat zich nauwelijks in woorden laat vangen. Als ik het toch probeer: dat liefde niet alleen maar is wat je van een ander ontvangt. Liefde is ook dat je het beste wat je in je hebt kunt geven. En dat het aankomt, aan de andere kant. Niet om de dankbaarheid, maar om te zien dat het uitmaakt, dat het verschil maakt. Dat is genade. Daar word je gelukkig van.