Huub Oosterhuis

Beloofd. De preek-toespraak van afgelopen zondag in De Amsterdamse Studentenekklesia. Te gast: Huub Oosterhuis.

1.
Welkom, lieve gemeente. U krijgt een stevig woord vooraf, opdat u een beetje bent toegerust om de schriftlezing te aanhoren en in uw geheugen op te slaan.

Abraham is oud, Sara zijn vrouw is dood en begraven – Abraham stuurt een ‘dienstknecht’ naar zijn stamland Mesopotamië, Tweestromenland, tussen de Eufraat en de Tigris, in het huidige Irak, waar hij zelf geboren is, om daar een vrouw te zoeken voor zijn zoon Izaäk. Het wordt Rebekka, de kleindochter van zijn broer. Er staat ‘Izaäk smeekte Adonai ten gunste van zijn vrouw, want zij was onvruchtbaar en Adonaï verhoorde zijn smeking’. Rebekka zijn vrouw werd zwanger. ‘De zonen schopten elkaar, in haar buik’. Esau en Jakob. Esau wordt jager, Jakob wordt herder. Esau is ruigbehehaard. Jakob is glad. Izaäk had Esau lief. Rebekka had Jakob lief. Jakob was een keer soep aan het koken. Esau kwam uit het veld en was moe. Hij wil die soep. Jakob zegt: ‘als jij mij vandaag nog je eerstgeboorterecht verkoopt’. Oké zegt Esau. En het geschiedde: Izaäk was oud en blind. Hij roept Esau bij zich: ga voor mij op jacht, maak iets heerlijks voor mij klaar, dan zal mijn ziel je zegenen voordat ik doodga. De zegen van het eerstgeboorterecht. Rebekka hoort het. Als Esau weg is roept zij Jakob, trekt hem Esau’s kleren aan, bekleed zijn handen en hals met de vacht van de geitenbokken die zij geslacht en toebereid heeft en stuurt en naar Izaäk. Hij kwam bij zijn vader en sprak: Mijn vader. Izaäk vraagt: wie ben jij? Jakob sprak tot zijn vader: Ik ben het, Esau, uw eerstgeborene. Hij krijgt de zegen. Als Esau bemerkt dat Jakob de zegen gestolen heet, zegt hij: vermoorden zal ik Jakob mijn broeder. Rebekka en Izaäk sturen Jakob naar zijn oom – ‘totdat de woede van je broer uitgeraasd is’. Jakob verhief zijn voeten en ging naar het land van de kinderen van het oosten. Hij gaat in ballingschap; hij komt daar aan, en het geschiedde: Jakob ziet Rachel. Jakob kust Rachel, hij verhief zijn stem en huilde. Hij zegt: ik ben een zoon van Rebekka. Hij ontmoet zijn oom Laban, een aanzienlijk veehouder. Hij gaat voor hem werken. Wat zal je loon zijn? Zeven jaar zal ik je dienen om Rachel, je jongste dochter – zij waren hem als enkele dagen omdat hij van haar hield. Zijn de zeven jaar voorbij, leggen ze het oudere zusje van Rachel in zijn bed, Lea met de doffe ogen. En het geschiedde in de morgen: oh, het was Lea. Bedrieger bedrogen. Hij hield van Rachel en niet van Lea. En hij diende nog eens zeven jaar om Rachel. Lea baart hem de ene zoon na de andere. Rachel, na zeven jaar, baart hem Jozef, zijn lieveling. Dan wil Jakob weg, terug naar zijn land. Laban laat hem niet gaan. In nog eens zes jaar harde dienst bouwt Jakob een enorme kudde op, ‘schapen, slavinnen, slaven, kamelen en ezels in grote getale’, zo staat het er. En dan na twintig jaar (bij Laban verbleef ik als een vreemdeling, zegt hij) weet hij te ontkomen met vrouwen, kinderen, kudde, terug naar Kanaän, het land dat aan Abraham, Izaäk en Jakob is toegezegd. Zijn broer Esau woont in Edom, daar moet hij langs. Hij hoort van boden dat Esau al gehoord heeft dat hij op weg naar Kanaän is. Esau is al op weg naar jou, zeggen ze, vierhonderd man met hem mee. Jakob wordt bang, doodsbang, doodsbenauwd en hij bidt: red mij toch uit de hand van mijn broeder. Hij komt bij de rivier de Jabbok, en daar begint het beroemde fragment dat wij zo dadelijk zullen horen.

Lezing uit het Boek der Schepping, Genesis 32, vers 23-32

Jakob stond op, in die nacht.
Hij nam zijn twee vrouwen, zijn twee slavinnen
en zijn elf kinderen
en trok de voorde van de Jabbok over.
Hij nam hen en deed hen de beek over trekken,
wat van hem was deed hij over trekken.
Zelf bleef hij achter, alleen, Jakob.
Een man vocht met hem tot het morgenrood daagde.
Toen hij zag dat hij hem niet overwinnen kon,
raakte hij hem onder de gordel –
zo werd Jakobs heup ontwricht in dat gevecht met hem.
Hij sprak:
Laat mij gaan
want het morgenrood daagt
Maar hij sprak:
Ik laat jou niet gaan, tenzij je mij zegent.
Hij sprak tot hem:
Hoe is jouw naam?
Hij sprak:
Jakob.
Hij sprak:
Voortaan zal jouw naam niet meer geroepen worden Jakob,
maar Israël- Strijder met God,
want jij hebt gestreden met God en met mensen
en je hebt overwonnen.
Jakob vroeg en sprak:
En jij, zeg mij nu jouw naam?
En hij zegend hem, daar.
Jakob riep de naam van die plaats: Peniël- Aangezicht tot God,
want ik heb God gezien, van aangezicht tot aangeaicht,
en mij leven is gered.
De zon ging op over hem toen hij Penuël voorbijtrok,
en hij ging mank, door zijn heup.

Lezing uit het boek Deuteronomium, hoofdstuk 10, vers 16-19
En nu dan, Israël, wat vraagt
JHWH die jouw God is
anders van jou
dan dat je hem bejegent met ontzag,
JHWH die jouw God is:
dat je gáát op al zijn wegen
dat je hem liefhebt
dat je hem dient
JHWH die jouw God is
met heel je hart en heel je ziel
dat je bewaakt de opdrachten van JHWH
en zijn voorschriften
die ik op deze dag jou opdraag
jou ten goede.

Besnijdt de voorhuid van jullie harten
en weest niet langer halsstarrig, want:
JHWH die jullie God is
die is de god van de goden
en de heer der heren
dé God, dé grote, de sterke, de ontzagwekkende,
die niemand naar de ogen ziet
en geen steekpenningen aanneemt
die recht doet aan wees en weduwe,
die de vreemdeling liefheeft
die hem brood en kleding geeft.

Gij zult liefhebben de vreemdeling
want zelf zijn jullie vreemdelingen geweest
in het land Egypte.

2.
Een man vocht met hem tot het ‘morgenrood daagde’. Een man, je kunt ook vertalen ‘iemand’. Het tafereel is door vele beeldende kunstenaars en dichters geannexeerd, en wordt dan meestal ‘het gevecht met de engel’ genoemd. Maar het woord engel – afgezant – bode staat hier niet.
Ischa Meijer, die van zijn vader Jakob heel goed Hebreeuws had geleerd, vertaalde tijdens de begrafenis van zijn vader met wie hij zoals dat heet ‘in onmin’ leefde deze tekst als volgt: ‘En Jakob bleef helemaal alleen achter, en hij vocht met zijn eigen zelf tot de dageraad aanbrak’ Ik verstond dat als een eerbetoon aan zijn vader.
Hij vocht met zijn eigen zelf. Dat maakt van het twee – gevecht een twee – strijd. En dat herken je: dan wordt dit verhaal ineens een spiegel. Waar vecht je tegen, – waar vecht je óm? Om die ander ín je, die echte, misschien wel het kind in je, om je ziel, om die gelouterde, niet meer angstige die je voorvoelt in jezelf, die je soms even bent, die nog in je geboren moet worden: om die ‘nog naamloze’ in je.

3.
Waarmee vocht Jakob in zichzelf? Met de bedrieger, de leugenaar, met de bange gladde jongen die als het er op aankomt zich niet laat kennen en zich niet geeft; met de laffe egoïst die hij nog altijd is, na elf zonen en een dochter en twee vrouwen nog altijd. Met de angst voor zijn broer Esau, met het beeld dat hij van Esau heeft, na twintig jaar nog. Zo laat het verhaal Jakob zien: hij heeft uit angst voor Esau zijn terugtocht naar zijn land zo georganiseerd , de karavaan zo opgesteld, dat hij zelf helemaal achteraan komt, afgeschermd, ingedekt, zo veilig mogelijk; het gaat hem om hemzelf, om zijn vege lijf.
Tot hiertoe heeft hij in het hele verhaal zijn eigen naam nog nooit uitgesproken. Tegen zijn vader Izaak heeft hij gezegd: ‘Ik ben het, Esau, uw eerstgeborene’. Zelfs als hij Rachel ontmoet zegt hij zijn naam niet. Pas na dit gevecht zegt hij dat hij Jakob is, voor het eerst.
Zo wordt het verteld.
Het is een mysterieus, suggestief, veelduidig verhaal. ‘Jakob vocht met zijn eigen zelf’, zo kun je het lezen. Toch: de tekst suggereert dat niet Jakob zelf het initiatief nam tot het gevecht. Er staat ‘een man vocht met hem’- een ander komt op hem af, slaat hem kreupel, slaat hem tot een ander mens met een nieuwe naam, dat wil zeggen: een nieuwe bestemming. Israël heet hij van nu af – ‘Jij die mij ik maakt’. Zo anders, zo nieuw is dit dat Jakob zegt: Ik heb God gezien, mijn leven is gered. Niet: ‘ik heb het er levend afgebracht’, maar: ‘mijn leven is gered ‘ – gered gewórden; dat is aan mijn geschied’. De bijbelse taal drukt dat uit in de woorden ‘God heeft mijn leven gered’, in die redding heb ik God ‘gezien’, ervaren.

Een nieuwe naam betekent ‘een nieuwe bestemming’. Er staat dat ‘de zon opging over hem’- de eerste dag van een nieuw leven. En vanaf nu gaat Jakob voor de karavaan uit, ‘voor hun aangezicht uit’. Esau komt hem tegemoet, omarmt en kust hem – en zij huilden.

4.
De bestemming van Jakob ligt in zijn nieuwe naam ‘Israël’ besloten: verzoening, vrede. De zegen die hij in dat nachtelijke gevecht ontvangt van die ander die alle anderen is, de Ander, de Gans Andere, die zegen is de opdracht om vrede te stichten op aarde, broederschap en verzoening tussen alle volkeren, een samenleving te bouwen waarin ieder nietig mens veilig is en bestaansrecht heeft. Hoor Israel!
Dit is een visioen. Dat visioen staat honderdvoudig in de bijbel opgeschreven, in verhaal en lied. Wat wij onze beschaving noemen is uit dat visioen geboren; verzoening tussen mensen is het perspectief van onze beschaving. Er is in Nederland geen politieke partij die zo’n verheven statement bestrijdt.

Hoe komt verzoening tussen mensen tot stand? Door ‘inleving’. Dat je leert je in te leven in anderen. Dat je leert denken vanuit anderen, met name vanuit die anderen die nietig zijn, bedreigd, op de vlucht, arm.
En nu dan Israel, wat vraagt Adonai die jouw God is anders van jou dan dat jij hem bejegent met ontzag, dat je hem liefhebt, – dat je de vreemdeling liefhebt, dat je je inleeft in die ander die je naaste is, je ongewilde naaste, dat je je indenkt in die vreemde anderen, dat je als Nederlander je indenkt, invoelt, inleeft in die man en vrouw uit het Rifgebergte, in uit Iran gevluchte homoseksuelen; dat je je als christen of verlicht agnost inleeft in een moslim voor wie Mohammed heilig is. Zo, en niet anders komt broederschap, verzoening, vrede en een menswaardige wereld tot stand.
Dat kan ieder kind leren begrijpen. En beschaving is dat je probeert elkaar dit te leren begrijpen, onder álle omstandigheden, tegen geweld en angst en welvaartskoorts in.
Er is een wereldliteratuur en een Nederlandse literatuur die bewijst dat mensen tot inleving in anderen in staat zijn en ernaar verlangen. Literatuur is inleving, herkenning, verzoening. Rembrandt heeft het geschilderd, Gerard Reve en Oek de Jong en al die anderen hebben het neergeschreven en door alle zangers van het levenslied wordt het gezongen. En er is in Nederland geen politieke partij die dit bestrijdt.

Maar er is in Nederland een coalitie van politieke partijen aan de macht die een Servisch meisje van zeventien wegjaagt. En 270 Syrische vluchtelingen terug wil geven aan een moorddadig regime en vindt dat Iran veilig genoeg is voor homoseksuelen. Die mensen zonder de nodige papieren gevangen zet en vernedert, en op elkaar loslaat in detentieboten in de Rotterdamse haven, huiveringwekkend. En die zich daarvoor beroept op een wet, en blijkbaar over een apparaat beschikt dat bereid is die wet uit te voeren. Een wet die nietige, bedreigde, vluchtende mensen opjaagt is een onmenselijke wet. In een beschaafd land moet zo’n wet herschreven worden. Geen van de oppositiepartijen heeft nog in het vooruitzicht gesteld die wet te zullen herschrijven als zij aan de macht zijn.

’Nood breekt wet’, weet ons geweten, in onze taal verankerd. Daar gaat de hele bijbel over, en heel veel wereldliteratuur. En alle muziek. Wij worden geregeerd door mensen die de nood van uitgeprocedeerde asielzoekers niet kunnen inschatten, en dat ook niet willen.

5.
Drie weken geleden ging het hier ook al over. Moet het nu weer? Ja weer, desnoods iedere week, omdat er iedere week op ons visioen wordt ingebeukt. En omdat we in een mum vergeten waar het om gaat en afstompen en verharden en geneigd zijn de evidentie van het visioen in te ruilen tegen ingewikkelde laffe redeneringen.
Waar het om gaat? Om onze moeizaam bevochten beschaving, om onze waardigheid, geloofwaardigheid, om onze geloofwaardigheid voor onze kinderen. Die komen er ooit achter dat de generatie van hun ouders in meerderheid dat inhumane asielbeleid wel goed vond. God geve dat zij zich over ons schamen.

Wij zijn nog ver weg van het grote verhaal: Jakob en Esau die elkaar omhelzen, visioen van verzoening. Wij zijn ver weg van wat wij zingen: ‘blinde muren zacht licht water geworden’. Maar juist daarom is het, dat wij het zingen.

5 gedachten over “Huub Oosterhuis

  1. Voor mij het goede moment om te lezen dat het gevecht met de (het) onbekende, je voor de rest van je leven mank kan laten lopen, maar je ook laat ontdekken wie je bedoeld bent te zijn!

  2. Het verhaal van Ezau en Jakob kan een gevaarlijk verhaal zijn en wordt regelmatig verkracht door bepaalde politici. Al door de eeuwen heen ! Het heidense Rome stond al synoniem voor Ezau en later het christelijke Rome en tevens de gehele Christelijke wereld. In de koude oorlog stond Rusland synoniem voor Ezau ( het rijk van Edom ) en nu is het klaarblijkelijk Iran !!!!!
    Lees voor de ” legends of the jews ” van Louis Ginzburg, waarin bijbelse verhalen verder zijn uitgewerkt. De vertaalde verhalen van Ginzburg zijn gemakkelijker te lezen dan de oorspronkelijke Aramese teksten uit de Talmoed ! En lees ook over senator Liebermann en wat andere domme Amerikaanse evangelisten over hun link van Ezau met Iran. Amerika verdient gewoon een kredietcrisis, want zo’n dom volk moet gestraft worden !!!! Gewoonlijk stonden de Islamieten altijd synoniem voor Ismael. Met de Bijbel in de hand verover je blijkbaar elk land, denken de Amerikaanse oorlogsophitsers en het domme volk loopt er met hun vlaggetjes achteraan en zingen haleloeja, terwijl ze de luitjes in het Midden_Oosten aan het barbecuen zijn.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *