Bang voor katholieken, bang voor terroristen

aaek-11.jpg
(Arjan Vliegenthart)

Hadden we het pas niet over de angst in Amerika voor de Italianen, en de angst, eens in Nederland, voor de katholieken, en nu voor de moslims – en hoe zich dat vermengt met de angst voor terrorisme. Vandaag een gast: fractiegenoot Arjan Vliegenthart. Hij hield op 4 maart jl een lezing voor de Werkgroep Vredesethiek en de Synode van de PKN in Utrecht. Hierbij de tekst.

Over de oorlog tegen het terrorisme en kerkelijk spreken

Inleiding

Anderhalve eeuw geleden waren heel wat Nederlandse protestanten bang. Bang voor de Nederlandse katholieken. Bang dat die, met hun grote gezinnen, vanuit hun eigen provincies en eigen wijken, de baas zouden gaan spelen in heel Nederland. ‘Papen’ lazen hun missen in een onbegrijpelijke taal en hanteerden rare religieuze rites. Ze hadden thuis prentjes op de schouw staan van hun leider, de Paus van Rome, die vreemde buitenlandse machthebber aan wie ze onvoorwaardelijk trouw leken te zijn. Ze lazen de Bijbel niet zelf maar lieten zich daarover alles wijs maken door bisschoppen, pastoors en kapelaans, die allemaal door Roomse instituten opgeleid werden. Deze angst nam nog verder toe toen aan het eind van de 19de eeuw katholieken plotseling (met name door Cuypers) neogothische kerken gingen bouwen met hoge torens, die de protestantse kerken naar de kroon staken. Protestanten eisten een eed van trouw aan de Grondwet van katholieke bisschoppen.

Vandaag de dag zijn veel mensen niet minder bang. De angst voor de katholieken lijkt geweken, maar daarvoor zijn andere angsten in de plaats gekomen. Veel mensen zijn bang voor wat komen kan, bang vooral voor wat hén overkomen kan. Welvaartsverlies, werkloosheid, woningnood. Bang voor waar het met ‘hun’ Nederland naartoe moet als er meer mensen bij komen die van zichzelf een onverstaanbare taal spreken, uit een ver land komen en een vreemd geloof hebben. Van wie de minaretten nu boven de kerktorens, of ze nu protestant of katholiek zijn, uittorenen. En van wie de loyaliteit aan Nederland en de Nederlandse grondwet niet zomaar vanzelfsprekend lijkt – van wie sommigen zelfs twee paspoorten hebben….

Wie de oorlog tegen het terrorisme, zowel in Nederland als daarbuiten wil begrijpen, kan niet zonder een goed begrip van angst is en wat het met mensen doet. Angst is een van de cruciale wapens van terroristen, maar ook van overheden die onder het mom van terrorismebestrijding met kleurcodes en dreigingsanalyses burgerlijke vrijheden kunnen inperken. Ik denk dat de bijdrage waaraan Henk Wesseling de afgelopen jaren heeft gewerkt, in dit opzicht een duidelijk inzicht verschaft. Wat ik in mijn bijdrage wil doen, zijn drie dingen. Allereerst wil ik kort stilstaan bij een pacifistische analyse van de oorlog tegen het terrorisme en dan vooral ingaan op de vraag in hoeverre Westerse inmenging in het buitenland door deze oorlog qua karakter veranderd is. Maar vervolgens ik wil me vooral beperken op de vraag welke rol de kerken zouden kunnen spelen als het gaat om het omgaan met gevoelens van angst die inherent verbonden zijn met de oorlog tegen het terrorisme. Ik zal daarbij twee lijnen uitwerken: allereerst de rol die kerken zouden kunnen vervullen in het ontkrachten van christelijke verwijzingen die impliciet en expliciet gebruikt worden in de strijd tegen Al Qaida en andere fundamentalistische moslimorganisaties en in het verlengde daarvan gehanteerd worden in de relatie tot moslims of vreemdelingen in het algemeen. Vervolgens wil ik stilstaan bij concrete handelingsperspectieven die de angst burgers, en wellicht dus ook bij kerkleden, kan wegnemen. Ik put daarbij onder meer uit de analyses en ervaringen die de vereniging Kerk en Vrede soms ook samen met anderen (kerken, moslimorganisaties, ‘ongelovigen’) de afgelopen jaren gemaakt heeft.
Ik ben ervan overtuigd dat veel van de laatste ideeën niet alleen binnen de pacifistische vredesbeweging leven. Ze bieden mijns inziens veelmeer een brug om binnen de gehele kerkelijke vredesbeweging handen en voeten te geven aan de strijd tegen de angst. Pacifisme is ook meer dan de lijnen die ik vandaag zal oppikken, daarover geen misverstand. Terwijl ‘pacifisme’ in het Westen een besmet woord lijkt, zijn veel idealen van het pacifisme doorgedrongen in het gemeengoed van kerk en samenleving. Zo wordt openlijk getwijfeld aan de autoriteit van overheden om -zelfs met een VN-mandaat- ten oorlog te trekken en hoort van van links tot rechts dat in onze vrije samenleving zo’n beetje alles geoorloofd is behalve geweld. Ook in kerkelijke uitspraken over oorlog en vrede klinkt de laatste jaren in de praktijk het pacifisme luider door dan de rechtvaardige oorlog. En buiten het westen hebben geweldloze acties hun kracht bewezen, juist ook in vergelijking met het de militaire macht. Niet de militaire macht van de NAVO maar (vooral kerkelijk gevoede) bewegingen in de DDR, in Polen en elders hebben een eind gemaakt aan de Oost-Europese regiems en aan de scheiding in Europa; niet de bombardementen van op Servië in 1999 maar de door studenten aangevoerde opstand een jaar later bracht het regiem van Milosevic ten val en diende als direct inspiratiebron voor de Oranje-revolutie in de Oekraïne, de Rozenrevolutie in Georgië en de Tulpen-revolutie in Centraal Azië. En zo kunnen we nog wel een tijd doorgaan. Kurt Schock maakt niet voor niet een onderscheid tussen het pacifisme, dat vooral de ideologie van de geweldloosheid benadrukken, en geweldloze activis¬ten die deze heel pragmatisch in de praktijk brengen. Dat geldt vooral in landen die geen democratie kennen en waar mensenrechten met voeten worden getreden. Als het ergens op pacem facere (vrede stichten) aankomt, is het daar. Veel van deze groepen overall ter wereld ijveren voor een vreedzame omwenteling naar een samenleving waarin democratie en sociale gerechtigheid baseren op religieuze drijfveren. Zij worden niet alleen gedreven door christelijke, maar ook boeddhistische, hindoeistische en zelfs islamitsche motieven. Het zou voor de kerken goed zijn daarvan kennis te nemen en dat vervolgens uit te dragen. Juist in een tijd waarin religie steeds meer vereenzelvigd wordt met geweld en de rechtvaardiging van geweld.

Het veranderende karakter van westerse interventies na 11 september

Twee decennia nadat de val van de Muur het einde van het Koude Oorlog symboliseerde, hebben we weer een nieuwe tweedeling in de wereld gecreëerd. Een tweedeling die dieper gaat, onverzoenlijker en heter is dan die van de Koude Oorlog. De nieuwe ordening is gebaseerd om religieus geduide cultuurgebieden, waarvan het liberaal-christelijke Westen en de islamitische Arabische Wereld het duidelijkst tegenover elkaar staan. De intolerantie van beide kanten, je staat of aan onze kant of aan die van de ander, aan de wezenlijk goede of aan de wezenlijk kwade, sluit een beweging van ongebonden landen (of organisaties) principieel uit. En de oorlog wordt heet gevoerd, niet in de marges zoals tijdens de Koude Oorlog, maar in de kernlanden van de onderscheiden vijandelijke gebieden: de aanslagen van 11 september in de VS en 11 maart in Europa en de aanhoudende gevechten in Afghanistan en Irak.

Deze ‘Nieuwe Oorlog’, of Derde Wereldoorlog zoals ze ook al genoemd is, is een heilloze onderneming omdat ze niet te winnen is en dus eindeloos voort kan duren. De tegenstelling wordt immers gebaseerd op iets dat men ten diepste is: de cultureel-religieuze achtergrond van mensen, groepen en landen en gaat dus verder dan een ideologisch verschil over de inrichting van de mondiale samenleving. De vijandschap is ook onverzoenlijk en lijkt gericht op de volledige eliminatie van de andere partij; het idee dat voor beide groepen een plek is onder de zon, is vreemd aan de ideologie van beide partijen in deze Nieuwe Oorlog. Een derde reden waarom de oorlog niet winbaar is, is dat ze gekenmerkt wordt door een zogenaamde asymmetrische oorlogsvoering. Het militaire overwicht van het Westen is zo groot dat ze elk ander land afzonderlijk binnen de kortste keren onder de voet kan lopen. De andere kant hanteert het middel van aanslagen waar de Westerse samenleving zich eigenlijk niet tegen kan verdedigen.

Met de oorlog tegen het terrorisme kwamen ook de Westerse inmenging in het buitenland in een ander licht te staan. Spraken we in de jaren ’90 nog van humanitaire interventies, erop gericht om partijen uit elkaar te houden, vandaag de dag is er een duidelijke vijand die bestreden dient te worden. Wat dat betreft is de wereld fundamenteel veranderd. Toen in 2002 Kerk en Vrede vragen stelde bij het synode-rapport over humanitaire interventie –dat vervolgens leidde tot de instelling van de werkgroep vredesethiek – lag de oorlog tegen Servië nog vers in het geheugen. Hoewel we nog steeds over humanitaire interventie of responsibility to protect spreken en menen dat we in Afghanistan zitten om daar veiligheid te brengen, is de oorlog / zijn de militaire operaties wezenlijk van karakter veranderd. In de jaren ’90 waren (met name op de Balkan) de militaire operaties toch vooral gericht om tussen beide te komen. Hoewel er meer sympathie was voor de (islamitische) Bosniërs, bestond er geen totale demonisering van de Serviërs (wel van hun leiders Milosevic, Mladic, Karadzic – maar niet van de gewone bevolking). Ook Serviërs kregen door de media en door contacten van de vredesbeweging een menselijk gezicht. Denk daarbij aan Harold Doornbos of wie was het ook al weer met een ‘target’-symbool op een plein in Belgrado Zij waren niet de vijand. Zelfs niet als ze Milosevic steunden of nationalistische sympathieën hadden. Een decennium later is dat in Irak en zeker in Afghanistan is dat anders. De moslims daar (en zeker de fundamentalisten onder hen) zijn heel vreemd, barbaars, vijandelijk. De oorlogen die we als Westerse landen op de Balkan voerden werden door iedereen gezien als een tussenbeide komen; de oorlogen in Irak en Afghanistan zijn gericht tegen een vijand die het op ons heeft voorzien. Dat moeten we onder ogen zien als we de discussie van de jaren ’90 over humanitaire interventie zomaar doorzetten in de huidige discussies over responsibility to protect waartoe de wereldraad van kerken haar lidkerken heeft opgeroepen.

Tegen de retoriek

De oorlog tegen terrorisme heeft dan in korte tijd niet alleen internationaal en ook in de eigen (Nederlandse) samenleving een nieuw vijandsbeeld laten ontstaan: de islam. Naast de vraag hoe de kerken met de internationale dimensie van de oorlog tegen het terrorisme omgaan, is het evenzeer van belang om te bezien wat de consequenties ervan op het nationale, Nederlandse, niveau zijn. Om angst haar juiste plaats te geven in een analyse in van de oorlog tegen het terrorisme, is het van belang om het causale verband helder te houden. Angst als zodanig komt weliswaar autonoom voort uit onzekerheid en het onbekende, maar het feit dat hij zich de laatste jaren tegen moslims keert, heeft wel degelijks iets te maken met de oorlog tegen het terrorisme. De oorlog tegen het terrorisme komt niet voort uit de angst voor moslims, maar andersom; de angst voor moslims komt voort uit de oorlog tegen het terrorisme. Het is dan ook goed om jezelf bewust te zijn van de vijandsbeelden die de oorlogsretoriek worden meegenomen.
Net als tijdens de Koude Oorlog behoort het tot de taken van (met name het religieuze) pacifisme –en volgens mij ook voor de kerken en de kerkelijke vredesbeweging- om dit vijandsbeeld, en het bijbehorende taalgebruik, te doorbreken. Het gaat dan om het kritisch analyseren van de retoriek aan beide zijden en het naar boven halen van wat nu eigenlijk de kern van het optreden van de ander is. Daarbij ligt het voor de kerken allereerst een opgave daar waar partijen zich van christelijke beelden en retoriek bedienen. Dat geldt zeker wanneer we bedenken dat dde tweedeling in de wereld die door de oorlog tegen het terrorisme ontstaan is, verder is aangescherpt in de bijbels klinkende uitspraak van Bush jr. ‘you are either with us or with the terrorists’ (wie niet voor mij is, is tegen mij) en het pleidooi om een verbond van vrije (en rijke en machtige) democratieën op te richten tegen de axis of evil. In deze terminologie klinken geluiden door die de kerken te denken zouden moeten geven en misschien juist wel tot tegenspraak zouden moeten leiden. Zo heeft de rechtvaardiging van George Bush jr. voor de oorlog tegen het terrorisme de indruk gewekt dat het hier gaat om een botsing van beschavingen, waarbij woorden als kruistocht de indruk wekken dat deze botsing ook religieuze componenten heeft en dat het wellicht om een strijd tussen christendom en islam. Maar ook in Europa komen we een dergelijk taalgebruik tegen. Referenties aan een superieure Joods-christelijke traditie die al dan niet in een Europese Grondwet moest worden vastgelegd, bieden een voedingsbodem voor een religieuze dimensie in de discussie rond terrorisme, dat dan voor het gemak islamitische terrorisme wordt genoemd. Hiertegen stelling te nemen en de strijd tegen het terrorisme te ontdoen van haar religieuze lading is een opgave die bijna uitsluitend – of in ieder geval primair – door de kerken kan worden vervuld. Daarbij hoeven religieuze verschillen niet onder het tapijt te worden geveegd, maar dient er paal en perk te worden gesteld aan de (politieke) superioriteit van een van de wereldreligies. In dat opzicht kan het boek dat de theologische werkgroep van Kerk en Vrede uitgaf, In eigen boezem, een leidraad zijn voor verdere analyse en gesprek.

Het overbruggen van de kloof tussen ‘wij’ en ‘zij’

Naast het ontrafelen en onthullen van de retoriek, gaat het hierbij ook om pogingen tot overbrugging van de kloof. Zo dient er meer werk gemaakte te worden van uitwisselingsprogramma’s om de ontmoeting met ‘de vijand’ mogelijk te maken. Dat heeft aan de ene kant internationale dimensies: de afgelopen jaren investeerde juist het religieus pacifistische smaldeel van de vredesbeweging in contacten met Afghaanse en Iraakse vluchtelingen in Nederland, met Irakezen in Irak (in het project ‘Ik heb familie in Irak’ van Kerk en Vrede en de Raad van Kerken) en met vertegenwoordigers van de Amerikaanse oppositie. Ook het stationeren van burgervredesteams in conflictsituaties en hen laten vertellen over hun ervaringen met onderdrukte minderheden, kan het gevoel van internationale solidariteit laten groeien en de angstbeelden laten afnemen. Maar minstens net zo belangrijk zijn de initiatieven die in de eigen omgeving kunnen worden ontplooid. Binnen Nederland zijn tal van pacifistische organisaties in de weer met ontmoetingsprojecten van moslims en niet-moslims in Nederland en bij anti-racisme-bijeenkomsten. De pacifistische insteek om de oplossing voor het probleem van conflicterende opvattingen niet in de confrontatie te zoeken, maar juist in een open dialoog bewijst ook hier zijn waarde. Pogingen om de emancipatie van moslimvrouwen met de botte bijl en over hun hoofden heen te bevechten lopen dood of roepen zelfs het tegendeel op en maken de situatie alleen maar erger. Samen met moslima’s wordt gekeken hoe emancipatie vorm kan krijgen: waar het afdwingen van een acceptatie van Westerse opvattingen alleen maar contradictoir werkt en waar moslima’s juist in hun eigen strijd en doelstellingen gesteund kunnen worden. Ook hierbij geldt weer, vergelijkbaar met opstanden vanuit de bevolking zelf in een land met een onderdrukkend regime, dat steun van buiten nuttig kan zijn, maar dat deze alleen effectief is als ze wordt gegeven aan een bestaande en breed gedragen beweging. Het belang van dit werk van ontmoetingen en dergelijke ondervindt steeds meer weerklank in de rest van de samenleving. Helaas gebeurt dit vaak pas na afschuw oproepende incidenten, zoals de aanvallen op moskeeën en andere islamitische instellingen na de moord op Theo van Gogh, en moet het constant blijven opboksen tegen uitingen die vijandbeelden alleen maar meer in de hand werken. Maar de wal van de toenemende escalatie lijkt zo langzamerhand de het schip van de verharding te keren.

Tot besluit

De pacifistische agenda beperkt zich niet tot een kritiek op het geweld alleen. Het pacifisme start met een kritiek van de retoriek van vijandsbeelden en morele rechtvaardigingen van oorlog en probeert vervolgens bruggen te slaan naar de andere kant om tot een gezamenlijke definitie en een gezamenlijk aanpak van het probleem te komen. Want problemen zijn er wel degelijk, bijvoorbeeld het ontbreken van enige vrijheid, respect voor mensenrechten en democratie in het Midden Oosten. Maar een aanpak die democratie wil vestigen zonder de betrokkenheid van de mensen aldaar werkt averechts omdat de bevolking ter plaatse, die smacht naar vrijheid, mensenrechten en democratie, het Westen, door zijn optreden, juist associeert met het tegendeel. Wie met alle geweld zijn hoogverheven doelstellingen wil realiseren over de hoofden van hen werkt, komt altijd bedrogen uit. Vrede maken is mensenwerk. Dat fix je niet even van bovenaf, maar dat vergt het bijeenbrengen van mensen, het herstel van vertrouwen, het uitspreken van wat mensen dwars zit en het proberen om de handen ineen te slaan en de problemen samen aan te pakken. Dat geldt ook op lokaal niveau waar kerken in de praktijk meer werk zouden moeten kunnen maken van een echte interreligieuze dialoog die erop gericht is om met burgers uit andere bevolkingsgroepen een dam op te werpen tegen de retoriek van tweespalt en agressie die het gevolg is van de oorlog tegen het terrorisme en door elk vertrouwen in de effectiviteit van geweld te ontkrachten. Alleen op die manier kunnen kerken voldoen aan hun bijbelse opdracht vredestichter, pacem facere, pacifist te zijn.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *