Boterkoek en morgenrood (2)

Nu het boek zelf: Ons Kamp. Een min of meer joodse geschiedenis.

De grootouders van Marja Vuijsje lieten hun kinderen opgroeien in een typisch Amsterdams mengsel van ‘jiddishkat’, de joodse sfeer van kippensoep en boterkoek, samen eten op vrijdagavond en geen kerstboom, en een sociaaldemocratisch vooruitgangsgeloof – inclusief het verheffingsideaal van de AJC.

Grootvader Vuijsje was bakker, die vond dat de kinderen het beter moesten hebben, en sommige van zijn kleinkinderen vonden de weg uit de Tweede Batavierdwarsstraat via de Transvaalbuurt naar de Beethovenstraat. Een aantal van de Vuijsjes geloofde vooral in assimilatie – het socialisme zou een nieuwe mens voortbrengen, solidair met alle verworpenen der aarde, niet specifiek alleen met joden. Het was kenmerkend voor het joodse werkvolk in Mokum, de rabbijnen en bestuurders van de joodse gemeenten kozen meer de kant van de liberalen. Net als andere socialisten viel elke vorm van religie, ook de joodse, onder ‘oude vormen en gedachten’. Er werd dus ook ‘gemengd’ getrouwd. Vuijsjes eigen joodse vader Nathan, een van de weinigen die Auschwitz overleefden, trouwde met haar niet-joodse moeder. Maar ook het zionisme was iets van heel ver weg. De eerste Nederlandse zionisten waren liberalen uit de middenklasse. Maar haar oma vreesde al dat haar kinderen het laatste restje jodendom ook zouden opgeven. De toekomstige schoondochters hoefden niet per se vroom te zijn, liever niet zelfs, schrijft Vuijsje, maar wel graag een beetje ‘eigen’.

Dat geloof, dat het er in een nieuwe, rechtvaardiger samenleving niet meer zo toe zou doen wie er joods waren, werd uiteraard ongenadig op de proef gesteld tijdens de jodenvervolging – waarbij wat voor soort joods iemand was er helemaal niets meer toe bleek te doen. Toen het werkelijk zover was bleek de internationale solidariteit weinig uit te halen – al waren er communisten die in het verzet zaten. Al waren er mensen die onderduikers opnamen.

Zelf bedacht ik bij het lezen dat het me al eerder was opgevallen hoeveel joden vooropliepen in alle ‘bevrijdingsbewegingen’, alsof de hoop gevestigd was op een rechtvaardiger wereld waar het ook voor joden goed zou zijn, zonder je specifiek als joden te hoeven organiseren. Zo kom ik nu aan de kant van de rechten voor Palestijnen heel wat joodse vrouwen tegen die ik nog ken uit het feminisme, toen je het er eigenlijk niet over had wie er joods waren.

Voor de oorlog voelden vele naar Amsterdam gevluchte joden zich eerder Duitser dan jood, maar ook dat heeft hen niet geholpen. Grootvader Vuijsje kon de kinderen door laten leren, omdat hij het goed deed met zijn luxe-bakkerij die zich specialiseerde in het Duitse brood dat de migranten graag aten.

Gaandeweg, toen de discriminatie van joden zich steeds duidelijker af begon te tekenen, begonnen sommige van de Vuijsjes wel iets te voelen voor het idee van een eigen joods land. Anderen bleven geloven in het idee van de internationale solidariteit tussen de arbeiders aller landen. En daar zie je hoe de verschillende joodse ‘overlevingsstrategieën’ ontstonden, zelfs in hetzelfde nest: zoek je de veiligheid juist in het er niet over hebben dat je joods bent en opgaan in een grotere beweging die een rechtvaardiger wereld belooft; of trek je juist terug op het joodszijn en vertrouw je alleen op de mensen die ‘eigen’ zijn. Die verschillende bewegingen zie je nu opnieuw bij migranten: assimilatie en zo snel mogelijk vergeten dat je ‘allochtoon’ bent; of je juist organiseren samen met lotgenoten, met alle varianten daartussenin.

Ook in wat de Vuijsjes deden in de oorlog verschilden ze onderling. Niet iedereen wilde de geruchten dat er sprake was van een massamoord geloven – het leek bizar en omslachtig om die tienduizenden joodse Nederlanders een lange reis te laten maken om ze ver van huis om zeep te helpen. Sommigen doken onder, anderen hoopten respijt te krijgen omdat ze ‘gemengd’ waren getrouwd. Nathan Vuijsje overleefde Auschwitz omdat hij mooi trombone kon spelen, en werd op 1 mei 1945 bevrijd. Hij woog toen nog 45 kilo. Als kind kreeg Marja een bloedhekel aan steeds maar weer diezelfde verhalen van haar vader, als hij zijn mouw weer opstroopte om zijn nummer te laten zien en voor de duizendste keer vertelde dat de muziek hem had gered. In andere Vuijsje-families werd er bij voorkeur niet over gepraat.

Van de 80.000 Amsterdamse joden overleefden 14.000. Van de 110.000 gedeporteerde Nederlandse joden hoorde Marja’s vader bij de 5000 die uit de concentratiekampen terugkeerden. Het blijven onvoorstelbare cijfers. Van het Amsterdamse joodse proletariaat was nog heel weinig over.

En toen? In de naoorlogse cultuur van flink zijn, gewoon doen, hard werken en vooruitkomen was weinig tijd en ruimte voor rouw. Sommige van de Vuijsjes zochten hun heil wederom in het rooie ideaal, maar nu stond in alle families wel het blauwe collectebusje van het Joods Nationaal Fonds op de vensterbank. Israël bleek voor veel overlevenden en hun kinderen een symbool van herwonnen trots. Nu leek het erop dat je zowel socialist als zionist kon zijn. Een gedachte die tot op de dag van vandaag controversieel is – op z’n minst kan gezegd worden dat er van dat socialistische zionisme weinig te zien is.

De keuzes die de overgebleven kinderen en hun kinderen maakten om om te gaan met het jodendom, groeiden nog verder uit elkaar. Er waren broers die als atheïst vonden dat het stempel ‘joods’ hen door de nazi’s was opgelegd, en hun overwinning bestond eruit dat ze ‘zichzelf’ bleven. Maar er was ook een broer die zijn kinderen naar de joodse school stuurde, en die vond dat ze goede joden en goede zionisten moesten worden, als plicht, omdat zij ‘de kinderen waren die er niet hadden mogen zijn’. Maar uiteindelijk maakte maar één kleinkind, een broer van Marja, aliya, en emigreerde naar Israël, waar hij een gezin stichtte samen met een nakomelinge van joden uit Irak – weer een verhaal.

Marja zelf kreeg van huis uit het gevoel mee dat jodendom bestond uit lotsverbondenheid – en niets te maken had met geloof – en dus deed het er bij haar thuis ook niet toe dat zij volgens de joodse wet niet joods was. Later nam ze nog deel aan Blanes, een groep van ‘betrokken en betrekkelijke joden’ – de enige vorm waarin ze zich in een joodse groep wenste te organiseren. “Ik miste het ‘wijgevoel’ voor het meedoen aan groepen”, zegt ze ergens.

Mijn korte en subjectieve samenvatting doet geen recht aan het boek. Ik haal er de thema’s uit die ik belangrijk vind. Maar juist de veelkleurigheid van de familie Vuijsje, de gewone menselijkheid met al die verschillende standpunten maken het verhaal zo boeiend. Het is onmogelijk om niet met ze mee te leven, in de pogingen om te emanciperen en zich te ontwikkelen, in hun verschillende keuzes hoe om te gaan met het jodendom. Vuijsje schrijft mooi. Zonder de verschillen te verbloemen, en zonder weg te laten dat ze het met haar broers en ooms vaak erg oneens is, maakt ze ook de standpunten waar ze zich niet in kan vinden invoelbaar. Dat maakt haar verhaal heel waardevol. Want ook voor mij, die allang duidelijk stelling heeft genomen in de Israël/Palestina-kwestie, is het belangrijk om te beseffen welke drijfveren er waren om te geloven in de redding door het stichten van een joodse staat. Ik denk nog steeds dat dat per definitie een slecht idee was, dat niet goed kon aflopen, maar dat er mensen waren die hoopten op de veiligheid die een joods land zou bieden, kan ik volgen.

Het spannende aan het verhaal vind ik vooral die wisselwerking; dat wat we ‘het persoonlijke is politiek’ noemen: de mensen in Marja’s boek zijn onontkoombaar getekend door de geschiedenis, tegelijkertijd zijn ze – op de mensen na die het niet meer na kunnen vertellen – nooit zomaar willoze slachtoffers. Ze nemen stuk voor stuk hun eigen geschiedenis in handen, en het fascinerende is dat ze ondanks een gedeelde herkomst en een collectief verleden dat allemaal anders doen. Een duidelijker bewijs dat er toch zoiets bestaat als koppige vrije wil kun je niet verzinnen.

Er zijn weinig onderwerpen te bedenken waarover naoorlogse joden geen meningsverschillen hebben, schrijft Vuijsje, en al die meningsverschillen lopen tot op de dag van heden dwars door haar familie heen. Toch, ze maken ondanks die verschillen deel uit van een gemeenschappelijk verhaal, dat begon met Isaac Vuijsje en Schoontje van Beetz die in 1943 werden vermoord in Sobibor. En het was Marja die dat verhaal moest toevoegen aan de inmiddels immense verzameling boeken – het was nodig.


(Nathan Vuijsje met zijn trombone)