Het beroofde land 1

1
Geen zand meer in je schoenen

Over de veranderingen in de Gazastrook. Zijn het verbeteringen? Drie vrouwen geven drie verschillende meningen. Interviews met politieke leiders: de tegenstanders van de Oslo-akkoorden lijken gelijk te krijgen.

Autonomie, dat is wanneer je in de gevangenis je eigen potje mag koken.

Hanan Ashrawi

Nieuwe flatgebouwen
In de winter van 1994 was het nieuwe Palestijns Gezag net een paar maanden gevestigd. Ik beschreef de grauwe omgeving in Gaza-stad, de kou, de onder water gelopen wegen, de blokken beton, het prikkeldraad en de hopen vuilnis. Vijf jaar later is Gaza veranderd. Her en der zijn pastelkleurige flatgebouwen verrezen, twaalf, vijftien verdiepingen hoog. Overal wordt gebouwd, er hangen borden over werk in aanbouw, nieuwe ministeries, kantoren van NGO’s, non-gouvernementele organisaties, de telefoonmaatschappij, de Palestijnse luchtvaartmaatschappij, de lokale televisie. Hier en daar zijn telefooncellen geplaatst. Door de hele stad staan oranje verrijdbare vuilnisbakken, geschonken door de Europese Unie, en het vuilnis is opgeruimd. Nou ja, ongeveer, in ieder geval in de hoofdstraten. In de Omar al-Mukhtarstraat zijn sjieke winkels geopend. En ook nieuw: het aantal reclameborden. Twee vrolijk lachende Palestijnse huisvrouwen met witte hoofddoeken om prijzen elkaar het wasmiddel Ariel aan. Er is een pizzeria, een espressobar, er zijn nieuwe hotels. Sommige van de zandwegen zijn geasfalteerd. En nog iets valt me op: ik zie bijna geen mannen meer lopen met de keffiya als hoofd- of halsdoek, dat nationale symbool waar vijf jaar geleden iedereen mee liep. Nu bijna alleen Arafat nog.
Op het strand is het druk. Het is eind juni, de scholen zijn dicht. Er zijn rijen tentjes geopend waar je cola en ijs kunt kopen en de shisha, de waterpijp, kunt roken, er zijn kleedhokjes, vlaggetjes en lichtjes, de hele dag tot ver in de avond schalt de Arabische pop over het strand. Kinderen proberen wat bij te verdienen met het roosteren en verkopen van maïskolven. Iedereen probeert mee te profiteren van het nieuwe uitgaansleven en bij Beach Camp, het simpele uitspanninkje aan het strand bij het Shati-vluchtelingenkamp staan een paar tafeltjes en stoeltjes. Je kunt er zelfs Bavaria-bier krijgen, in kroezen, zodat je niet kunt zien dat er alcohol wordt geschonken. Grote families zitten op kleden op het strand, kinderen springen in de golven, moeders zitten in lange jurken en met hun hoofddoeken om in het water en houden de jongste kinderen vast. ’s Avonds klinkt het getoeter en getrommel van bruiloftsstoeten. Er wordt weer gevierd, uitbundig gevierd, zoals dat tijdens intifada en bezetting niet meer gebeurde.
Bijna zou je kunnen denken dat het leven in de Gazastrook weer normaal is. Tot je er langer bent, en beter kijkt. Dan zie je dat veel van de nieuwe flats leeg staan – er zijn te weinig mensen die de huur van 400 dollar kunnen betalen. Je ziet steeds meer kinderen die kauwgum en zakdoekjes verkopen, kinderen zonder schoenen. De riolering van Shati-kamp komt nog steeds direct uit op het strand, al zeggen ze dat de drab uit de pijp tegenwoordig ontsmet is.
Je bezoekt de vluchtelingenkampen en ziet dat er nog heel weinig is veranderd. In Nuseirat-kamp bestaat de riolering nog steeds uit open geulen in de stegen, er wonen nog steeds families van tien of twaalf mensen in twee kamertjes. Er zijn meer auto’s, zeker. De elite, de geprivilegieerde bovenlaag heeft van de veranderingen kunnen profiteren, maar de gemiddelde levensstandaard is sinds de Oslo-akkoorden gedaald. De kinderarbeid is weer toegenomen. Ook al hoeven de kinderen in de stad en in de kampen niet meer bang te zijn voor soldaten die ’s nachts met het geweer in de aanslag de deur intrappen en het hele gezin dwingen in pyjama naar buiten te komen, de Israëlische troepen zijn nog niet weg uit de Gazastrook. De kolonisten hebben geen centimeter land opgegeven.
Er is te weinig water. Er is te weinig geld om voedsel te kopen. De verborgen ondervoeding is toegenomen. Er zijn niet genoeg medicijnen, niet genoeg rolstoelen. Er is vooral te weinig werk. De meeste Gazanen zitten in deze grote gevangenis opgesloten en kunnen er niet uit. En de vooruitzichten dat het op afzienbare termijn beter wordt, zijn somber.

Majda, Nahida en Maryam
In Dagen in Gaza stelde ik een paar vrouwen voor. Ik zocht ze later opnieuw op om te vragen wat er sindsdien was veranderd. Ik vroeg Majda, Nahida en Maryam: Wat is er in de laatste vijf jaar beter geworden, en wat slechter?
Majda al-Sakka is representatief voor de nog jonge generatie die het actiefst was tijdens de intifada, zo’n vrouw die niet alleen mensen verborg en voedsel rondbracht, maar die zich geheel en al vereenzelvigde met het ondergrondse verzet. Drie keer opgepakt, verhoord, gewond geraakt, weer gevlucht, mensen gedood zien worden voor haar ogen, sommige van haar beste vrienden verloren. Ze is cynisch, ze kan moeilijk aarden in het tijdperk na de intifada.
‘Wat we hebben gewonnen’, zegt ze alsof ik een belachelijke vraag heb gesteld, ‘is dat de straat voor mijn huis is geasfalteerd. Fijn, nu krijg ik geen zand meer in mijn schoenen. En verder? Ik zie corruptie, en nu moeten we vechten tegen onze eigen mensen. Een vriend van me heeft een kogel in zijn rug gehad, hij kan niet meer lopen. Maar degenen die rijk aan het worden zijn, die de baantjes krijgen, dat zijn niet de mensen die in de intifada hebben gevochten, dat zijn de mensen die veilig in het buitenland zaten en niets hebben gedaan.’
Majda weet niet waar ze het zoeken moet. Ze aarzelt: weggaan naar het buitenland, weggaan uit die rottige Gazastrook waar ze toch hartstochtelijk mee verbonden is, en haar familie in de steek laten waar ze zo veel om geeft, of blijven hangen en steeds somberder worden. Ze werkt met kinderen in een clubhuis, en ze doet het goed. Ze heeft de juiste toon. Ze schreeuwt tegen een paar hyperactieve jongens – waar er zo veel van lijken te zijn – als ze een paar meisjes pesten, en ze luisteren naar haar. Ze pept een paar bedremmelde meisjes op dat ze zich niet op hun kop moeten laten zitten door die gozers, en is zelf een voorbeeld. Ze laat me de affiches zien die de kinderen hebben gemaakt voor hun verkiezing van het kinderbestuur. Ze nemen het bloedserieus. Zo oefenen ze in democratie.
In de ruimte waar de dabka wordt gedanst, nationale folklore die zoals elke uiting van de nationale cultuur onder de Israëlische bezetting verboden was, pakt ze een trommeltje en roffelt mee. En nou de meisjes weer, zegt ze wanneer een rij jongens hun nieuwe dans heeft voorgedaan – een vitale, aanstekelijke dans waar ze wat van al die overtollige energie in kwijt kunnen.
Dan neemt ze me in haar oude blauwe Volkswagenkever mee naar het strand, om te laten zien hoe dat gaat onder de nieuwe autonomie. In Gaza-stad kun je nog denken dat de bezetting is afgelopen, maar dit is Khan Yunis, in het midden van de Gazastrook, en tussen de stad en de zee ligt de grootste Israëlische nederzetting, Gush Katif. Eengezinswoningen met rode daken en ruime tuinen achter hoge, onder stroom staande en van bewakingsposten voorziene hekken. Om bij de zee te komen moeten we door een Israëlische controlepost. Soms word je zo doorgelaten, soms duurt het een uur of meer. Het is handig dat ik meega, want in haar eentje in de auto wordt ze niet doorgelaten. In verband met mogelijke zelfmoordaanslagen en bommen moet elke auto minstens twee inzittenden bevatten, het is een aardige bijverdienste voor jongens die zich voor een shekel als passagier verhuren om door de controle te komen.
We moeten onze identiteitspapieren laten zien aan een tienersoldaat die zo uit Ethiopië schijnt te zijn gekomen en blijkbaar nog nooit een echt paspoort heeft gezien. Majda doet alsof ze geen Hebreeuws spreekt, wat de soldaat ook niet erg lijkt te beheersen. Arabisch spreekt hij al helemaal niet. We worden doorgezwaaid, uiteindelijk. Maar straks moeten we weer terug. Zoiets kan uren duren, zegt Majda. Begrijp je dat Palestijnse gezinnen niet zomaar naar het strand kunnen, zoals in Gaza-stad? Dit heet autonomie. Nog dagelijks kan ik in mijn eigen land tegengehouden en ondervraagd worden door Israëlische soldaten.
Ze verdraagt het niet. Toen in de nederzetting het vijftigjarig bestaan van de staat Israël werd gevierd, en ze de lichtjes zag en de uit luidsprekers komende Israëlische feestmuziek, heeft ze een paar glazen illegale whisky naar binnen geslagen, is dronken en wel in haar Volkswagen gestapt en in haar eentje naar de nederzetting gereden om schreeuwend te keer te gaan tegen die idioten daar. Tot haar geluk werd ze opgepakt door de Palestijnse politie en na een nachtje Palestijnse cel mocht ze weer naar huis. Ze zeiden: Het leek wel of je dronken was, zegt ze half lachend, half beschaamd. Een stomme, zinloze daad, weet ze zelf. Het had ook anders af kunnen lopen. Israëlische soldaten schieten gemakkelijk, en ook de kolonisten zijn bewapend. Er zijn al eerder doden gevallen rondom de nederzettingen. Het lijkt wel of ze erom vroeg alsnog te sneuvelen, zoals haar vrienden zijn gevallen in de intifada. Om deze toestand niet langer te hoeven verdragen.

Nahida Abu-Dakka lijkt nauwelijks veranderd. Anders dan Majda, die al lang geen hoofddoek meer draagt op straat, heeft ze net als vijf jaar geleden een grote sjaal om die haar haar verbergt. Ook zij is actief geweest in de intifada, maar op een meer traditioneel vrouwelijke manier: voedsel naar buren brengen, pamfletten verspreiden. Met haar vier kinderen gaat het goed, twee studeren er inmiddels in Gaza – naar een andere universiteit mogen ze niet – en met haar man gaat het ook goed. Ze heeft nog steeds dezelfde baan bij Enfants Refugiés du Monde, en dus een bescheiden maar redelijk gegarandeerd inkomen. Ze woont met haar gezin in Abassan al-Kabira, waar ze van hun land nog een stukje over hebben, het deel dat aan deze kant van de grens met Israël is gebleven. Het ligt braak. Door de afsluitingen kunnen ze geen groente en fruit exporteren, zodat het de moeite niet loont om het te bebouwen. Maar ze redden het wel.
Ze bemoeit zich niet met de politiek, dat laat ze liever aan het Palestijns Gezag over. Kritiek heeft ze niet. ‘Ik heb daar geen behoefte aan, ze hebben het moeilijk genoeg, ze moeten van nul af beginnen, we moeten ze een kans geven.’ Net als Majda werkt ze met kinderen, getraumatiseerde vluchtelingenkinderen en de ‘kinderen van de stenen’, van de intifada. Kinderen met geweld in hun hart, noemt Nahida ze. Jongeren van zeventien, achttien, die toen klein waren. Ze komen binnen en mogen zelf kiezen wat ze doen willen. Schilderen bijvoorbeeld. ‘Je zou haast zeggen dat we aanzetten tot propaganda, want vlak na de installatie van het Palestijns Gezag maakten ze allemaal Palestijnse vlaggen, alles wat tijdens de bezetting niet mocht. Ze signeerden die met zelfgekozen revolutionaire namen, Achmed Fatah of Machmoed Hamas. Ze vochten onderling verschrikkelijk. Alsof ze alsnog hun oudere broers die in de intifada hadden gevochten na wilden doen. Nu worden ze eindelijk rustiger en gebruiken ze hun eigen namen weer.’
Al wil Nahida zich niet met de politiek bemoeien, de politiek bemoeit zich wel met haar. ‘Ik ben erg voor het vredesproces, om eindelijk weer een gewoon Palestijns leven te kunnen hebben. Maar de hele tijd komt er wat tussen. Al die smoezen om het proces tegen te houden, dan is het weer Sadam Hussein, dan is het Clinton z’n Monica. Wat hebben wij te maken met Clinton z’n vrouwen, al had hij er tien. De nederzettingen zijn alleen maar groter geworden. De gevangenen zitten nog steeds gevangen. Ik zie elke ochtend de bussen met soldaten die de kinderen van de nederzettingen naar school brengen, dan is de weg weer afgesloten en kan ik er niet door. Sommige dingen zijn nog moeilijker geworden. Ik heb het Israëlisch staatsburgerschap en ik mag er met mijn Israëlische identiteitsbewijs dus uit. Maar ik heb wel een vergunning nodig om Gaza weer in te mogen, ook al woon ik er. Elke Israëli moet een vergunning hebben om Gaza in te reizen, behalve uiteraard de kolonisten, maar die hebben hun eigen toegangswegen. Ik moet voor mijn werk vaak naar Jeruzalem. Elke keer opnieuw moet ik voor een of twee maanden een nieuwe vergunning aanvragen. Die krijg ik wel, maar twee van mijn dochters staan ook op mijn identiteitsbewijs en omdat ik ze niet zonder identiteitsbewijs in Gaza mag achterlaten, moet ik ze meenemen. Maar ze moeten naar school, ik kan ze er niet elke keer dat ik naar Jeruzalem moet laten verzuimen. Elke keer opnieuw moet ik dat uitleggen en soebatten. Als we autonomie hebben, zouden we als Palestijnen toch zelf moeten mogen bepalen wie er ons land in mogen. Wij hebben er geen bezwaar tegen als Israëli’s ons bezoeken, mensen die bij ons te gast zijn worden gerespecteerd, ze zijn veilig, zoals jij veilig bent. Het is Israël zelf dat zo weinig contact mogelijk maakt. En het is nog steeds Israël dat bepaalt of Arafat van Gaza naar de Westoever mag. Elke keer als ik bij Erez de grens overga, schrik ik weer van de rijen mensen die daar staan te wachten, mensen met werkvergunningen die om twee of drie uur ’s nachts op moeten om naar hun werk in Israël te gaan. Om vier uur ’s middags staan ze weer in de rij om om zeven uur thuis te zijn. Ze zien hun gezin nauwelijks. Ik moet soms huilen van al die grauwe vermoeide gezichten.’
Of er ook iets goeds te vertellen is? Jawel, dat de scholen weer open zijn, al moeten ze in twee of drie ploegen werken om alle kinderen onderwijs te geven. Maar voor kinderen van ouders zonder werk is het nog erg moeilijk, en de boeren op het land kunnen hun kinderen niet naar de universiteit sturen.

Maryam Abu-Dakka heeft nog steeds hetzelfde onverwoestbare humeur en dezelfde vrolijke kop als toen, en ze is nog steeds kettingrookster, iets wat je bij de mannen in Gaza veel tegenkomt, maar bij de vrouwen niet. In 1994 was ze net naar Gaza teruggekeerd, na een ballingschap van zevenentwintig jaar. Uitgewezen toen ze zeventien was, omdat ze ‘fight woman’ was, revolutionair, lid van het Volksfront. Maar in plaats van de roodgeruite keffiya en het folkloristische geborduurde jak draagt ze nu een marineblauw mantelpakje met een roze bloes en veel gouden sieraden.
‘Ben je nog steeds de enige vrouw in de Gazastrook die een korte rok draagt, Maryam?’ Nee hoor, wat een paar jaar geleden nog taboe was, is inmiddels veel gewoner geworden. Ze is wel de enige vrouw op het nieuwe ministerie voor Sociale Zaken die door mannen is verkozen en ze is er trots op. Maar concessies doet ze nog steeds niet, ze leeft zoals ze wil, zelfstandig, ongetrouwd. In haar woning komen ook mannen op bezoek en dat heeft iedereen maar te accepteren. Ze houdt lezingen en spreekt op de televisie over onderwerpen als huwelijk en gezin, zaken waar nog steeds moeilijk over gepraat kan worden, maar ze doet het met een vrolijke charme waarmee ze iedereen voor zich inneemt. Zelfs religieuze leiders die haar politieke tegenstanders zouden moeten zijn, hebben niet van haar terug. Wat ze destijds hoopte, is gelukt: een positie waarmee ze na vele jaren ballingschap een bijdrage zou kunnen leveren aan de opbouw van een vrij en democratisch Palestina.
Ze somt de regeringscommissies op waar ze zitting in heeft. Ze is hoofd van het Centrum voor Studie en Onderzoek van het ministerie, ze is secretaris van de Algemene Bond van Palestijnse Vrouwen, ze geeft cursussen en lezingen. Onderwerpen? Democratie en cultuur. Vrijheid en democratie in de journalistiek. Vrouwen en democratie. Mensenrechten en democratie. Onderwijs en democratie. Gezin en democratie. En ze oefent haar cursisten in democratie, bij haar hoeven ze niet zwijgend te luisteren, ze worden aangemoedigd te zeggen wat ze vinden. En dat is heel wat, als je bedenkt welke straffen er gedurende de bezetting stonden op het uiten van je eigen mening. Ze heeft een prijs gekregen voor haar proefschrift over vrouwenbevrijding en Arabische tradities. En ze is een boek aan het schrijven over het nieuwe zelfbewustzijn van Palestijnse vrouwen.
Maar haar grootste overwinning is een persoonlijke. In haar familie worden de belangrijke beslissingen niet meer zonder de vrouwen genomen. Tegenwoordig zit ze tussen de mannen in de diwan, het traditioneel mannelijke familieberaad. Zeker, dat riep aanvankelijk weerstanden op, de mannen van haar familie hebben wel geprobeerd haar in het gareel te krijgen. Haar broers hebben aangeboden haar voor de rest van haar leven te onderhouden op voorwaarde dat ze als een traditionele Arabische vrouw een hoofddoek om zou doen en thuis zou blijven. Ze hebben gehuild toen ze dat weigerde, maar nu zijn ze trots op haar. Echt waar.
Natuurlijk, ze heeft ook verdrietige momenten gehad. Haar moeder is overleden. Ze heeft voor haar de mooiste en grootste begrafenisplechtigheid georganiseerd die maar mogelijk was, als een bruiloft, zegt ze, veertig dagen lang. Ik herinner me dat ze in 1994 vertelde wat het ergste was van haar ballingschap, dat ze het land niet in mocht toen haar vader stierf. Ik zeg: Die begrafenis van je moeder was ook om iets goed te maken omdat je geen afscheid van je vader hebt kunnen nemen. ‘You remember’, zegt ze, en haar ogen vullen zich met tranen. ‘Mijn moeder was net zo belangrijk voor me als mijn land. Ze stond altijd achter me, ze was zo trots op me en ik ben blij dat ze nog heeft meegemaakt dat ik terug ben gekomen en beroemd ben geworden.’
‘Ik geloof niet in pessimisme’, zegt ze als ik haar vraag hoe ze de toestand inschat. Ze was tegen Oslo, maar toen de documenten eenmaal waren ondertekend, heeft ze zich er loyaal bij neergelegd en gedacht: dan moeten we vanaf dat punt verder. ‘De bezetting maakte niet alleen ons land kapot, maar ook onze wil, er moest iets gebeuren. De mensen moesten weer het gevoel krijgen dat ze een stem hebben en die leren gebruiken. We moeten een cultuur opbouwen, er moeten boeken komen en kranten die voor iedereen bereikbaar zijn. We moeten leren om op een Palestijnse manier te denken, onze eigen manier. We moeten nog zo veel doen voor de mensen die uit de gevangenissen komen, aan de werkloosheid, aan de bevolkingsexplosie, en natuurlijk moet er een eind komen aan de uitbreiding van de nederzettingen. We geven niet op’, zegt ze, ‘zo zijn we niet.’ En dan praat ze, net als toen, in slogans. De geschiedenis zal ons gelijk geven. Er zal gerechtigheid heersen. De vrouwen zullen vooroplopen. Wij zijn meer dan de helft van de wereld, wij hebben de wereld gebaard, zegt ze met een gezicht alsof ze dat persoonlijk heeft gedaan. Dan giechelt ze.
‘Sommige mensen zien me nog steeds als de Maryam van voor mijn ballingschap en denken dat ik een vrouw ben met een geweer onder mijn rok. Net als Leila Khaled, je weet wel, de vrouw die ook ‘fight woman’ is geweest. Ik zeg: Weten jullie wel dat ze moeder is geworden? Dan zijn ze verbaasd. Ze denken dat ik geen vrouw ben gebleven, alsof ik niet zou huilen bij een film of om een kind. Maar als het om de bezetting gaat, dan ben ik nog steeds even agressief. Geen man hoeft me iets te maken. Als het op slaan aankomt, ben ik de sterkste.’ En ze laat haar vuist zien. Ze steekt nog een sigaret op, lacht breed naar me en schuift me de schaal met koekjes toe.

De oppositie krijgt gelijk
Majda de verzetsstrijdster die ontgoocheld is en niet meer kan aarden, Nahida die gewoon doorgaat en probeert zich niet van haar stuk te laten brengen, Maryam die het gelukt is om een positie te veroveren bij het Palestijns Gezag en nu deel uitmaakt van de nieuwe elite – het zijn drie verschillende posities. Maar niemand ontkent, kan ontkennen, dat de Oslo-akkoorden en het vredesproces nog maar weinig goeds hebben opgeleverd. Het is niet gemakkelijk om de moed erin de houden.
De laatste drie jaar kom ik vaak bij de Society of Physically Handicapped People. Ik help ze met fondsenwerving, met rapporten voor donororganisaties, met het verzamelen van rolstoelen en medicijnen, ik ga met hun huisbezoekteam de kampen in, en ben erbij als Eelco Boom en Joes Meens, medebestuursleden, aan ouders van gehandicapte kinderen en het team van de Society leren hoe je verlamde en halfverlamde kinderen beter kunt verzorgen. Ik heb bewondering voor ze, voor deze mensen die besloten hebben hun lot in eigen hand te nemen. De Society is opgezet door een paar jonge mannen die tijdens de intifada gehandicapt zijn geraakt. Bijna iedereen die er werkt is gehandicapt, de directeur, de arts, de boekhouder, de secretaresses, de man die koffie rondbrengt, de leerkrachten, alleen de fysiotherapeuten niet. Ik zit graag op het stoepje in de tuin en zie dan iedereen langs schuifelen, hinken en rollen. Voor Palestijnse begrippen is het een buitengewoon democratische organisatie, iedereen die gehandicapt is mag lid worden, en de meer dan vierduizend leden kiezen hun eigen bestuur. De helft bestaat uit vrouwen.
Oprichter en directeur Khaled Abu Zaid, die deels door polio, deels door zijn verblijf in de gevangenis mank loopt, is onafgebroken in de weer. Er moet altijd iets geregeld worden, het zomerkamp voor de kinderen of de eeuwige zorg om de salarissen – het ministerie is weer eens drie maanden achter met betalen. Voortdurend komen er mensen binnen, op krukken, in rolstoelen of gedragen door anderen met een groter of kleiner probleem.
Als ik na een maand of twee weer binnen kom stappen, is het weerzien altijd feestelijk. Maar nu is Khaled somber. In de laatste maanden zijn er vier jonge mannen van tussen de twintig en vijfentwintig overleden. Alle vier gewonden van de intifada. Twee zijn er doodgegaan aan nierinfecties die voorkomen hadden kunnen worden als de capaciteit voor nierdialyses in Gaza groter was geweest, twee zijn bezweken aan doorligwonden en infecties. ‘Dat er tijdens de intifada doden zouden vallen, wisten we’, zegt Khaled, ‘maar dat we nu nog mensen verliezen… Hun families vragen zich af waar we voor hebben gestreden, waarvoor ze hebben geleden. We zien geen verbeteringen, behalve voor de bovenlaag, voor de mensen die met Arafat zijn meegekomen en nu hoge posities hebben. De mensen van hier, die zelf in de intifada hebben gevochten, zijn er niets mee opgeschoten. En als je dan weer iemand moet begraven, vraag je je af waar we het voor deden, of het al die jonge levens wel waard is geweest.’
In het National Center for Community Rehabilitation, dat met z’n grootse naam gelieerd is aan de Society en dat hulp en onderwijs biedt aan dove en slechthorende kinderen, geeft Ramadan Hussein, de audioloog, me zijn inschatting van de situatie. ‘Wat we hebben gewonnen is dat ik nu een paspoort heb, waarmee ik kan laten zien dat we bestaan, wij Palestijnen. Ik zie ook dat er steeds meer Palestijnse politici in het buitenland op de televisie komen, zodat ze daar kunnen zien dat we niet allemaal terroristen zijn. Ja, en ook dat er geen Israëlische soldaten meer in de kampen komen. Mijn twee kleine nichtjes weten al niet meer hoe dat was, dat je elke nacht bang moest zijn dat ze de deur in zouden trappen en je huis binnen zouden komen. Maar het Israëlische leger is nog niet weg. Twee keer per dag rijden ze in konvooi langs ons kamp, met een Palestijnse jeep voor en achter, om van de ene nederzetting naar de andere te rijden. Je wordt er steeds aan herinnerd dat het land nog steeds niet echt van ons is.’
Onder de Palestijnen die tegen de Oslo-akkoorden waren, zijn twee richtingen te onderscheiden: de linkse groepen als het Volksfront, het Democratisch Front en de communisten, en de islamitische groepen als de Hamas. Ik vraag Khaled of hij contacten voor me kan regelen om een paar interviews te maken. Dat is niet moeilijk, want hij kent veel van hun woordvoerders uit de gevangenis. Zelf is hij van huis uit een Fatah-aanhanger, de partij van Arafat die de voorloper was van de PLO, en dus voorstander van de Oslo-akkoorden. Maar de gezamenlijke ervaring in de gevangenis heeft de scherpe kanten van de onderlinge tegenstellingen afgeslepen, zelfs ten opzichte van de Hamas. ‘Vergis je niet’, zegt Khaled, ‘er zitten fanatiekelingen tussen, maar ook heel redelijke mensen die wel hun doelstelling steeds maar blijven herhalen, een islamitische staat in het hele gebied van Palestina, maar die zich er in feite allang bij hebben neergelegd dat dat niet zal gebeuren.’

Het is maart 1989. Jawdab as-Swairki ontvangt me op zijn kantoortje, dat er met de overvolle asbak, de vuile koffiekopjes, stapels papier en opgerolde spandoeken in de hoek uitziet als het hoofdkwartier van een actiegroep. De ramen zijn vrijwel ondoorzichtig door het stof. As-Swairki is een vitale vijftiger met kort grijs haar en een grijze snor in een gebruind gezicht met veel lachrimpels. Hij heeft dertig jaar in ballingschap doorgebracht, voornamelijk in Jemen, en is pas weer terug sinds het Palestijns Gezag in Gaza is gevestigd.
‘Wij waren tegen de Oslo-akkoorden, maar om andere redenen dan de Hamas en de Islamitische Jihad. We waren niet tegen onderhandelen, maar we voorzagen dat de fasering waar Arafat zijn handtekening onder heeft gezet, vooral tot verlies aan onze kant zou leiden. Israël blijft steeds maar uitstellen, over elk onderdeel moet opnieuw worden onderhandeld, en Netanjahu bedenkt steeds weer nieuwe dingen die wij zouden moeten doen voordat er op een klein onderdeel een minieme concessie wordt gedaan. De Oslo-akkoorden bieden ons geen enkele garantie, niet op welke termijn de Israëli’s zich terug zullen trekken, niet tot hoever, er is geen enkele belofte gedaan aan de vluchtelingen buiten de grenzen, niets over recht op terugkeer of compensatie voor wat ze verloren hebben. En erger: zelfs wat beloofd was, vrijlating van de politieke gevangenen, is niet nagekomen. Er zitten nu praktisch net zo veel Palestijnen in Israëlische gevangenissen als voor Oslo. En de nederzettingen zijn nog verder uitgebreid. De ironie is dat wij de eersten waren die een programma opstelden om over te onderhandelen, dat was in 1973. We wilden een onafhankelijke Palestijnse staat naast Israël, met Jeruzalem als hoofdstad. Fatah, de partij van Arafat, en later de PLO, was daar toen tegen, die vond het niet genoeg en wilde geen compromis sluiten. Nu neemt juist die partij genoegen met veel minder. We willen niet blijven hameren op ons gelijk, we willen onszelf niet blijven herhalen. We zullen uit moeten gaan van de situatie waar we nu in zitten. We zien wel degelijk de voordelen van wat er wel is bereikt. Het is niet veel, maar naar mijn persoonlijke mening mogen we blij zijn met elke centimeter land die weer van ons is, en met elk klein beetje zelfbestuur. Daar is bijvoorbeeld Hamas het niet mee eens.
Het hele Israëlische systeem van steeds een klein beetje toegeven en dan weer nieuwe eisen stellen heeft een doel: verdeeldheid zaaien tussen de Palestijnen onderling. Het is moeilijker dan ooit om tussen Gaza en de Westoever te reizen. De opdeling van de Westoever in A-, B- en C-gebieden maakt het mogelijk om op elk moment steden van elkaar te isoleren, zodat je niet meer van Bethlehem naar Ramallah of Jericho kunt. Dat is een uitgesproken verslechtering vergeleken met de situatie ervoor, toen we nog vrij konden reizen. Dat is ook de bedoeling. Nu kunnen de tegenstanders van de onderhandelingen zeggen: Zie je wel, van onderhandelen met de Israëli’s worden we alleen maar slechter. Als die stemmen luider worden, is Likud exact waar ze wezen wil. Dan kan die op haar beurt zeggen: Zie je wel, het zijn de Palestijnen die niet willen. Het grootste gevaar is dat we elkaar gaan bestrijden, daarom is het zo belangrijk dat we ook Hamas binnen ons democratische proces houden, en ondanks grote verschillen lukt ons dat. Ook wij hebben ons over onze bezwaren tegen de Oslo-akkoorden heen moeten zetten. We kunnen niet meer terug. Op ons nationale congres zijn we het over een paar dingen eens geworden: dat we de onderhandelingen stop zouden moeten zetten wanneer er geen werkelijk eind komt aan de uitbreiding van de nederzettingen, wanneer het leger zich niet uit de Palestijnse gebieden terugtrekt en de politieke gevangenen niet worden vrijgelaten. Dus eigenlijk willen we niets anders dan wat de Verenigde Naties al besloten hadden. Onze toekomstvisie is volledig zelfbestuur voor de Palestijnse gebieden met onze hoofdstad in Jeruzalem. De aanwezigheid van Israëlische nederzettingen in de Palestijnse gebieden is daarmee in strijd, omdat ze niet alleen land bezet houden, maar ook hun leger binnenhalen. We maken een verschil tussen nederzettingen en de kolonisten. Wat ons voor ogen staat is een democratische staat waarin plaats is voor mensen met verschillende religies en achtergronden, dus ook Joden. Maar zonder dat het land hun exclusief bezit is en zonder hun leger. Het is onacceptabel dat een handjevol kolonisten in Gaza een enorm stuk land bezet houdt dat bewoond zou kunnen worden door duizenden Palestijnen, die in het overbevolkte Gaza nu geen plaats hebben. Het is één geheel: land, zelfbestuur, de vluchtelingen. Je kunt het ene probleem niet oplossen zonder het andere. En ondertussen steken we veel energie in het democratisch proces binnen de Palestijnse gebieden zelf, een proces waarbij Haider Abdel Shaffi een van de leidende figuren is.’

Younis al-Yarow van de PFLP, het Volksfront, is een geheel ander type dan as-Swairki, al komen hun standpunten in grote lijnen overeen. Al-Yarow is advocaat, hij is gekleed in een marineblauwe blazer met wijnrood vest en draagt een das. Hij is zich ervan bewust dat hij niet oogt als de radicale activist: ‘Kijk, ik heb het niet slecht, ik heb een goede baan, ik zit achter een mooi bureau, maar met de meerderheid van de mensen in Gaza gaat het niet goed. Het lijkt wel of er veel is veranderd met al die nieuwe flatgebouwen, maar wat je niet ziet is dat ze voor driekwart leeg staan omdat niemand de huren kan betalen. Zeker, er zijn verbeteringen, zoals met de elektriciteit, de watervoorziening, de telefoon. We ontvangen nu meer hulp van Europa. Maar het gemiddelde inkomen is gedaald. En de mensen worden nu van twee kanten onderdrukt, door Israël en door het Palestijns Gezag. Arafat staat bijvoorbeeld zelden toe dat er gedemonstreerd wordt. Een paar dagen geleden zijn er nog enkele mensen van het Volksfront gearresteerd en mishandeld.
Wij waren tegen onderhandelingen op basis van de Oslo-akkoorden. We zagen gevaren en we hebben meer dan gelijk gekregen. We voorspelden dat de handtekeningen onder de akkoorden niet veel op zouden lossen omdat er over heel belangrijke punten geen overeenstemming was: de uitbreiding van de nederzettingen, wat er moest gebeuren met de vluchtelingen – en dan hebben we het over de helft van het Palestijnse volk –, het water was niet geregeld en wie de controle zou hebben over de grenzen was ook niet geregeld. Wat is er uiteindelijk gebeurd: we hebben zogenaamde autonomie gekregen over enkele van de dichtstbevolkte gebieden – Gaza, Jericho en een deel van Hebron. Het effect is dat er een aantal van elkaar geïsoleerde eilanden geschapen is, omringd door de Israëli’s. We waren erg voor vrede, en erg voor een onafhankelijke staat Palestina naast de staat Israël, maar we hebben niets dat werkelijk op een onafhankelijk Palestijns bestuur lijkt. We hebben geen zeggenschap over de grenzen, die zijn nog steeds van Israël. Geen Palestijn kan naar een ander Arabisch land zonder toestemming van Israël, we kunnen niet tussen Gaza en de Westoever op en neer, en iedereen die de grens over gaat kan om van alles gearresteerd worden, we hebben een vliegveld maar mogen het niet gebruiken. Alle import en export moet via Israël. De nederzettingen zijn verder uitgebreid. Het dagelijks leven is vreselijk moeilijk. Zeker, we hoeven niet meer zo bang te zijn dat het Israëlische leger ’s nachts bij ons binnen komt vallen, we worden niet meer met uitgaansverboden in huis opgesloten, we kunnen ’s avonds weer over straat. Maar andere zaken zijn weer moeilijker geworden. Mijn zoon studeert aan de Bir Zeit Universiteit op de Westoever. Al twee jaar lang kan hij niet thuiskomen omdat hij geen vergunning krijgt. Mijn zoon die in Londen studeert, heeft het gemakkelijker, die komt elk jaar naar huis. Het excuus voor deze strategie van afsluitingen is de veiligheid. Maar wie erdoor getroffen worden, dat zijn de zieken die niet naar een ziekenhuis kunnen, de gehandicapten, de kinderen die niet naar de juiste school kunnen. Ik ben ervan overtuigd dat het bedoeld is om verdeeldheid te zaaien en ons van elkaar te isoleren. Zonder eenheid kunnen we onze dromen en principes niet verwezenlijken.
Hamas wil de staat Israël niet erkennen, wij wel. We verschillen ook in maatschappelijke doelen, wij geloven in democratie, in gerechtigheid en gelijkheid, we staan ook voor de rechten van vrouwen. Hamas niet. Israël doet erg zijn best om ons af te schilderen als één groot islamitisch gevaar, als religieuze fanatici. De Israëli’s geloven dat. Toen ik in Answar 3 zat, in administratieve hechtenis, waren de bewakers hoogstverbaasd dat er zulke vooraanstaande mensen uit Tel Aviv en Beersheba kwamen om me te bezoeken. Dat Palestijnen ook geletterde en beschaafde mensen kunnen zijn, dat past niet in hun beeld.’

Abdullah Abu al-Atta is net terug uit het ziekenhuis. We zitten in zijn tuin tussen de citroenbomen. Om de hoek van het huis komen steeds meer kinderen tevoorschijn, nieuwsgierig of omdat ze bij opa op schoot willen. Zeventien kleinkinderen heeft hij. ‘Deze hier heet Heba’, zegt hij over het meisje dat naast hem in het zand is komen zitten. ‘Dat betekent Geschenk van God. Ze is geboren tijdens de intifada. Er gold een uitgaansverbod. Haar moeder had het zwaar bij de bevalling. Toen hebben we het er toch op gewaagd om met de auto naar het ziekenhuis te rijden. De soldaten die haar dikke buik zagen, hebben haar laten gaan, daarom leeft ze, dit geschenk van God.’
Abu al-Atta is lid van de Volkspartij, de Communistische Partij van voor de val van de Sovjet-Unie. Een man zo knoestig als de olijfbomen op zijn erf. Zijn gezondheid is niet zo best, hij heeft last van zijn benen, zijn ogen en zijn hart. Veertien jaar gevangenis, waarvan een paar jaar in het donker in een vochtige cel onder de grond, hebben daar niet bij geholpen. Hij vertelt het met laconieke humor. Als bekend politiek persoon, als communist die vaak demonstraties leidde, hoorde hij bij de degenen die als routinemaatregel door de Israëlische bezetter werden opgepakt als er ook maar iets aan de hand was, een feestdag, dreigende onrust, wat dan ook. Tweeënveertig keer is hij gearresteerd en gevangengezet, soms voor een paar uur, soms voor drie dagen, voor drie maanden, een keer voor bijna twee jaar.
‘De bezetting had twee doelen: om ons ertoe te dwingen te emigreren, en om onze wil te breken. Maar dat is niet gelukt. Ook mijn partij is ervan overtuigd dat er vrede met Israël moet komen, maar de PLO is daar niet in geslaagd. We zijn niet tegen onderhandelingen: als verzet niet helpt, dan maar onderhandelen. Ons grote bezwaar is dat die onderhandelingen in het geheim hebben plaatsgevonden, dat de mensen zelf er niet in zijn gekend. Vrede voor land, was de gedachte. Ons land hadden ze al, vrede hebben we ze geboden, maar we hebben weinig bereikt. De onderhandelingen zijn telkens verzand in details. Elke keer krijgen we een klein stukje, en dan worden we weer getest. Dat was anders dan met de Sinaï, die is in één keer teruggegeven. Ze beloofden dat ze zich terug zouden trekken uit Hebron, maar in plaats daarvan is de stad nu in zones opgedeeld en is de situatie er nog moeilijker dan vroeger. En de luchthaven. En de doorgangsweg tussen de Westoever en Gaza, al vier jaar kan ik niet naar de Westoever. We kunnen niet exporteren zonder toestemming van Israël. We kunnen geen buitenlandse hulp krijgen zonder toestemming. Israël was ons nog een paar miljoen aan belastinggeld schuldig, krijgen we niet. Er worden minder werkvergunningen gegeven dan vroeger. Ik heb nog met jullie minister van Buitenlandse Zaken gesproken, die heeft toen tegen me gezegd dat Nederland wel geld kon geven, maar niet ver kon gaan met het uitoefenen van politieke druk op Israël. En juist dat hebben we nodig. En…’
Heftig gesticulerend zit hij op het puntje van zijn stoel. Hij begint te hoesten. Een van zijn zoons, die op afstand al bezorgd heeft toegekeken, brengt hem zijn stok en helpt hem opstaan uit zijn stoel. ‘Je moet onze olijfbomen nog zien’, zegt hij, ‘ze zijn vierhonderd jaar oud.’

Het was niet gemakkelijk om een woordvoerder van Hamas te spreken te krijgen. ‘Ze hebben genoeg van buitenlandse journalisten’, vertelt Khaled me, maar hij zal het voor me proberen, hij kent nog een man uit de gevangenis. Een heel redelijke man, in de gevangenis had hij door de contacten met andere politieke groeperingen veel van zijn dogmatische houding laten varen.
Op de afgesproken tijd komt hij weliswaar niet opdagen, maar twee dagen later staat hij opeens in het kantoor van de Society: Ismail Hania. Hij geeft Khaled een hand en omhelst hem. Ik krijg geen hand, maar dat had ik ook niet verwacht. De deur van de kamer waarin ik hem interview, laat ik openstaan. Hania kijkt streng boven zijn ronde Hamas-baard, en als hij praat kijkt hij me vrijwel niet aan. Als moslim mag hij dat niet, een vreemde vrouw aanstaren, en dan nog wel een die geen hoofddoek draagt.
Hania is studentencoördinator aan de Islamitische Universiteit. En sportcoach. Vier jaar in de gevangenis, een jaar in ballingschap in Libanon. Hij maakt deel uit van de commissie die met het Palestijns Gezag onderhandelt. Eigenlijk komt zijn verhaal in grote lijnen overeen met wat de andere opposanten vertelden. Tegen de Oslo-akkoorden. ‘Onderhandelingen leveren alleen iets op als de twee partijen evenveel macht hebben, en wij hadden dat niet. We zijn voor elke centimeter bevrijding van Palestijns land. We zijn voor terugtrekking van de bezetting uit Gaza en de Westoever, terugtrekking van de nederzettingen, vrijlating van alle politieke gevangenen, en recht van terugkeer voor de vluchtelingen. Daarna kunnen we tot een werkelijke wapenstilstand komen, eerder niet.’
Maar was Hamas niet tegen het erkennen van de staat Israël? Hij aarzelt. ‘Wat we eigenlijk willen, is een islamitisch-Palestijnse staat in het hele gebied, waarin ook Joden kunnen wonen. Met verkiezingen. Waarom niet? Joden hebben vaker in islamitische staten geleefd, zoals achthonderd jaar geleden in Andalusië, en zelfs Golda Meir heeft moeten toegeven dat de Joden het toen niet slecht hadden. In Duitsland hadden ze het slecht, maar onder islamitisch recht niet. De profeet Mohammed heeft nog gezegd dat een christen of een Jood die onder de islam leeft, gehuisvest en behandeld moet worden alsof het de Profeet is. Ja, we hebben twee visioenen: één een islamitische staat, maar dat duurt nog generaties, en een toekomstbeeld voor nu, en dat is dat Israël zich terugtrekt achter de grenzen van 1967. Daarin proberen we samen te werken met de PLO, ook al hebben we verschillen van mening.’
Heeft Hamas dan afgezien van gewapend verzet? ‘Hamas heeft altijd meer gedaan dan dat, we hebben sociale voorzieningen, we geven de jeugd sport. En kijk, we waren bezet, ons land was gestolen, onze mensen waren gedeporteerd. We waren slachtoffers van zionistische terroristen. Net als de Nederlanders tijdens de Duitse bezetting. Jullie hadden het recht om je land te verdedigen, ook met gewapend verzet, wij hebben dat ook. We hebben vier miljoen vluchtelingen, ook de mensen die hier leven hebben geen mensenrechten, elke dag worden er nederzettingen bijgebouwd, wordt er land geconfisqueerd. Hebben wij niet het recht om ons land te verdedigen, te vechten om het terug te krijgen? Maar als het met vrede kan, als we met vrede onze rechten terug kunnen krijgen, dan met vrede.’
Hij heeft een boodschap voor het Nederlandse volk, dat veel geleden heeft onder de bezetting: ‘Wij hebben hulp nodig bij het vestigen van een onafhankelijke staat. We moeten elkaar vaker ontmoeten, onze volken.’ Hij was erg gelukkig toen in een voetbalwedstrijd in Boekarest eindelijk de Palestijnse vlag kon wapperen. En hij heeft als sportman grote bewondering voor Ruud Gullit. Eindelijk komt er een brede lach op zijn strenge gezicht. Als hij weggaat geeft hij me nog steeds geen hand, maar hij zegt: ‘Ik hoop dat we elkaar de volgende keer kunnen ontmoeten in Jeruzalem, de hoofdstad van de Palestijnse staat.’

Het succes van de Oslo-akkoorden
Wat is de conclusie? Dat de hoop die de voorstanders van de Oslo-akkoorden koesterden, nauwelijks gerechtvaardigd is gebleken. Misschien gaat het langzaam, dachten ze, misschien krijgen we nog lang niet waar we recht op hebben en misschien gebeurt dat nooit, maar in ieder geval zullen we weer een beetje normaler kunnen leven. Zullen we kunnen beginnen met het opbouwen van een eigen staat, al is dat op kleine stukken van het land. De optimisten verwachtten dat de bouw van de nederzettingen zou worden stilgezet, dat de politieke gevangenen vrijgelaten zouden worden, dat het gemakkelijker zou worden om tussen Gaza en de Westoever te reizen – er was toch afgesproken dat die twee gebieden als een entiteit gezien zouden worden – en dat het eenvoudiger zou worden om als Palestijn in Israël te werken.
Ja, inmiddels is het vliegveld in Gaza geopend, beperkt, maar elk komen en gaan blijft onder Israëlisch toezicht. Ja, eindelijk is een van de beloofde wegen tussen de Gazastrook en de Westoever geopend, maar in plaats van een vrije doorgang is het de zoveelste door het Israëlische leger bemande controlepost geworden.
De vluchtelingen buiten de Palestijnse gebieden waren sceptisch, want over hun toekomst was nog niet eens nagedacht, en de Palestijnen die binnen Israël leven waren sceptisch. Want ook zij werden nauwelijks gekend in de onderhandelingen. Maar de Palestijnen in de bezette gebieden gingen er in ieder geval van uit dat het moeilijk erger kon. Ondanks alle kritiek kreeg Arafat bij de eerste echte verkiezingen toch een grote meerderheid achter zich. Maar nee, bijna iedereen moet het nu toegeven, ook de voorstanders van toen, het is niet meegevallen.

In juni 1998 nam ik deel aan een grote conferentie over vijftig jaar al-Nakba, de Grote Ramp, georganiseerd door LAW, een belangrijke Palestijnse mensenrechtenorganisatie in Jeruzalem. Het is geen geheim dat LAW voornamelijk bestaat uit opposanten van de Oslo-akkoorden. Tijdens de paneldiscussie over de gevolgen van Oslo kwamen drie sprekers aan het woord die met elkaar een afgerond beeld presenteerden van verleden, heden en toekomst van de vredesbesprekingen.
De eerste spreker, Norman Finkelstein, een Joods-Amerikaanse politicoloog, was uitermate cynisch. Het ‘vredesproces’ is niet mislukt, het is geslaagd – als je bekijkt wat Israël eigenlijk wil, stelde hij. Israël heeft het nadeel dat het als nieuwe staat pas laat in de geschiedenis is verschenen. De eeuwen van Europese verovering en kolonisatie van ‘vreemde’ gebieden waren al definitief voorbij. Voor de zionistische beweging was de verhuizing van de Joodse minderheid uit Europa naar Palestina een legitiem doel, ook als de Arabische bevolking daarvoor naar elders verplaatst zou moeten worden. Die ‘verplaatsing’ is maar gedeeltelijk gelukt en heeft een vluchtelingenprobleem opgeleverd dat tot op de dag van vandaag niet is opgelost.
In 1967 stond Israël voor hetzelfde dilemma als in 1948, het wilde land hebben, maar zonder de bewoners ervan. Verplaatsing van een heel volk was inmiddels echter geen acceptabele oplossing meer. Dus schoof Israël op naar de volgende optie: als we de bewoners niet kwijt kunnen raken, dan moeten ze op een andere manier zo veel mogelijk onschadelijk worden gemaakt. Door omsingeling en onderwerping. Dat, zei Finkelstein, is waar het ‘vredesproces’ over gaat. Het is een nieuwe fase in een oud proces van kolonisatie en onderwerping. En als zodanig voldoet het geheel aan zijn doel. Onder het oog van de wereld wordt een masterplan uitgevoerd om uiteindelijk het overgrote deel van de Palestijnen in controleerbare reservaten bij elkaar te drijven. Met bijna sarcastische bewondering stelt hij vast dat het Israël lukt iedereen wijs te maken dat dit vrede is, met de instemming van de Palestijnse leiding als legitimatie en de VS als stralende bemiddelaar. Een politiek kunststuk.
Mustafa Barghouti, een Palestijn met een academische opleiding in de VS en in Moskou en bestuurslid van vele organisaties, valt hem bij. Algemeen werd verwacht dat de situatie voor de Palestijnen na de handdruk in 1993 gaandeweg zou verbeteren. Maar in feite is Israël, toen de bezetting oude stijl niet meer werkte, erin geslaagd een nieuwe vorm van bezetting te introduceren onder het mom van vredesonderhandelingen. Wat zijn de successen van Israël onder andere?
De PLO is als tegenstander onschadelijk gemaakt en geheel opgegaan in het Palestijns Gezag, dat verregaand afhankelijk is van Israël. De PLO is gegijzeld. Als we bekijken welk deel van de Westoever teruggegeven gaat worden, en weten dat Israël nog steeds 40 procent van de Gazastrook in handen houdt, dan blijkt dat straks 90 procent van het oorspronkelijke Palestina zal zijn opgegaan in de staat Israël. De bouw van de nederzettingen is niet stopgezet maar uitgebreid. In Hebron beïnvloeden een paar honderd kolonisten midden in de stad het bestaan van duizenden Palestijnen die moeten leven met de voortdurende aanwezigheid van militaire troepen, met afsluitingen, uitgaansverboden, herhaaldelijke controles en een systeem waarin overal een vergunning voor moet worden aangevraagd. Bezetting, kortom.
Israël is erin geslaagd Gaza en de Westoever compleet van elkaar te scheiden. Dat betekent dat organisaties, ook die van de overheid, alles dubbel moeten doen, zodat een samenhangend beleid praktisch onmogelijk is. Als reden voor de splitsing wordt de veiligheid van Israël opgegeven. Maar wat voor veiligheid is dat, wanneer duizenden Palestijnen van de Westoever en uit Gaza wel in Israël mogen werken maar elkaar niet mogen bezoeken? Een bijkomend voordeel van de splitsing en de vestiging van het Palestijns Gezag in Gaza is dat het gebied eenvoudig opnieuw militair kan worden bezet en het Gezag uitgeschakeld als Israël daar reden toe ziet.
De Westoever is veranderd van een Palestijns gebied met een paar Israëlische nederzettingen, in een Israëlisch gebied met een paar Palestijnse nederzettingen. Met de verdeling van de Westoever in A-, B- en C-gebieden is de bewegingsvrijheid van de Palestijnen nog verder ingeperkt. Het gemiddelde inkomen van de Palestijnen in Gaza en op de Westoever is sinds 1993 met eenderde gedaald. Een kwart van de Palestijnse beroepsbevolking in die gebieden is nu voor zijn inkomen afhankelijk van werk voor de overheid, en daarmee indirect afhankelijk van Israël. Het omvangrijke politieapparaat wordt ingezet om het vuile werk te doen dat voorheen door de bezettende Israëlische militairen werd uitgevoerd. En de ont-Arabisering van Jeruzalem gaat door.
Kortom: de vredesonderhandelingen hebben geen vrije Palestijnse staat opgeleverd, maar een bantoestanisering die niet meer terug te draaien valt. Onder het mom van concessies heeft Israël in feite een oude droom verwezenlijkt: Groot-Israël. De grenzen van 1967, de groene lijn, zijn praktisch verdwenen. Zonder officiële annexatie, die veel internationaal protest zou hebben opgeroepen, maar die de Palestijnen in de bezette gebieden in ieder geval de beperkte burgerrechten van in Israël wonende Palestijnen zou hebben verschaft, is het Israël gelukt een groot deel van Gaza en de Westoever in feite bij Israël in te lijven. Maar is dat het einde van het verhaal?
Naseer Aruri, ook een in de VS opgeleide Palestijnse politicoloog, deelt de mening van Finkelstein en Barghouti dat de Oslo-akkoorden in feite een gepasseerd station zijn. Rabin en Netanjahu waren het er in wezen alleen over oneens hoe de bezetting verpakt moest worden, niet over de vraag hoe ze de voordelen van de bezetting konden handhaven. Er is sinds de onderhandelingen zo veel land geconfisqueerd, dat daarmee een nieuwe situatie is ontstaan. In plaats van een definitieve oplossing van het ‘Palestijnse probleem’ heeft Israël nu zijn lot verbonden met de Palestijnen die binnen de nieuwe grenzen wonen. Eenderde van het Palestijnse volk woont straks in de reservaten, geïsoleerde stukken land die met elkaar misschien 10 procent van het oorspronkelijke mandaatgebied uit zullen maken, misschien iets meer. Een deel leeft als Israëlisch staatsburger binnen Israël, de anderen wonen als vluchteling in omringende landen.
Israël wil het zo niet noemen, maar feitelijk lijkt deze situatie nog het meest op het vroegere apartheidssysteem van Zuid-Afrika. Dat betekent, zegt Aruri, dat we terug moeten naar een oud toekomstvisioen, dat van een staat voor ons allen. Zoals de zwarten zich nooit bij het apartheidssysteem hebben neergelegd en het verzet niet hebben opgegeven tot de apartheid was afgeschaft, zullen ook de Palestijnen er niet in berusten en in oppositie blijven, via gewapend verzet, via diplomatieke en politieke strijd. En ondertussen zal er in Israël zelf een discussie gevoerd moeten worden die bij de elite al begonnen is: hoe ziet een postzionistisch standpunt eruit, wat voor land wil Israël worden, een democratische staat die de rechten van alle burgers respecteert, of een staat alleen voor Joden, waarbij de andere bewoners met staatsgeweld onder de duim gehouden moeten worden? Groot-Israël, met een ingebouwde vijand die niet zal verdwijnen.

Ga naar Het beroofde land 2 – deel 1

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *