Gedachten over ‘cultuur’ (3)

Nu over de gedachte dat de ene cultuur in zijn geheel superieur zou zijn aan een andere cultuur in zijn geheel.
In het denken daarover zijn twee polen: aan de ene kant zou je de ‘cultuurrelativisten’ hebben, die zeggen dat alle culturen evenveel waard zijn, aan de andere kant heb je de Knuvelders, die met groot gemak, op grond van één islamitisch congres weten te vertellen dat nu eens en voor altijd vaststaat dat ‘onze’ cultuur superieur is aan die van moslims. Een ‘cultuurabsolutist’, zeg maar. Nu denk ik dat er tussen die twee polen nog vele schakeringen mogelijk zijn.

Ik word er vaak op aangesproken dat ik zo’n (naïeve) cultuurrelativist zou zijn. Dat valt nogal mee – of tegen, naar gelang. Want ook ik heb mijn waardeoordelen waar ik aan hecht, en die ik niet af zal leggen. Voor mij is zo’n waardeoordeel dat ik altijd tegen achterstelling, discriminatie en tegen dwang en geweld tegen vrouwen ben, ongeacht waar ik dat aan zal treffen. Feminisme staat voor keuzevrijheid, of dat nu de vrijheid is om een hoofddoek te dragen of om dat juist niet te doen.

Het verwijt dat ik op zo’n punt met twee maten zou meten, en dat ‘cultuurrelativisten’ alles van andere culturen maar goed zouden praten, is mij vreemd, en ik ken zulke cultuurrelativisten ook niet. Dat lijkt mij meer een bedacht vijandbeeld, dat handig is in de huidige polarisatie om de mensen die anders denken weg te zetten. Wat wel een punt is is dat ik vind dat we verplicht zijn om ook met enige relativering naar onze eigen denkbeelden te kijken, ons er van bewust te zijn waar we die vandaan hebben, en of ze wel altijd toepasselijk zijn. Ik beschouw kritisch na kunnen denken en enig vermogen tot zelfreflectie als eigenschappen waarvan ik graag zou willen dat die wat meer deel uit zou maken van onze superieur geachte westerse cultuur. Tenslotte is dat wat we geleerd zouden hebben met ‘de Verlichting’ die een eind maakte aan door de kerk voorgeschreven dogma’s, bijvoorbeeld. Om maar even Gandhi te citeren, die gevraagd werd wat hij dacht over de westerse beschaving, en zei: dat lijkt me een goed idee.

Een tweede punt waar ik graag voor pleit is het vermogen om in te zien dat sommige tradities, gewoontes, omgangsvormen niet zomaar statisch en compleet uit te lucht zijn komen vallen, maar eens, onder bepaalde leefomstandigheden, een functie hadden. Bijvoorbeeld om de gemeenschap als geheel in leven en bij elkaar te houden. Die tradities kunnen als de omstandigheden veranderen ook weer aangepast worden – alleen, daar gaat soms wel enige tijd en soms enige strijd overheen.

Ik zal een voorbeeld noemen. Heden ten dage, in het westen, nu we in principe ook juridische gelijkheid hebben tussen vrouwen en mannen – en laten we vooral niet vergeten dat de vorige generatie feministes nog voor vrouwenkiesrecht hebben moeten knokken – vinden we dat een zaak als ongelijk recht op erfenis uit de tijd is. Vind ik ook. En dat is een van de weinige expliciete in de islam vastgelegde ongelijkheden tussen vrouwen en mannen: een vrouw heeft in het islamitisch recht maar recht op de helft van de erfenis die een man krijgt. Wie makkelijk en snel wil oordelen maakt daaruit op dat moslims vrouwen maar de helft waard vinden van mannen. Nu zul je moslimmannen die kost moeten geven die nog erg patriarchale ideeën hebben over vrouwen – want het zijn vooral ook mannen, en we weten dat er weinig mannen zijn die hun machtspositie ooit vrijwillig, en zonder strijd van de vrouwen zelf hebben opgegeven. Ook hier niet, om ons daar maar even aan te herinneren. Maar het helpt wel, niet om het als ‘cultuurrelativist’ goed te praten, maar om zulke zaken te zien in hun contekst en in hun ontwikkeling.

In Gaza kan ik het nog goed zien. Ook daar is de positie van vrouwen sterk in ontwikkeling, en ik zie al levengrote verschillen tussen het leven van Fatma, een vriendin, en dat van haar moeder en dat van haar dochters. Fatma’s moeder is een traditioneel levende vrouw die zelden het huis uitkomt, Fatma zelf heeft een baan, rijdt auto, en gaat zonder mannelijke begeleiding de deur uit. Al haar vijf dochters leren door, en zullen niet meer, zoals Fatma dat zelf nog meemaakte, onder druk gezet worden om met een uitgezochte man, vaak een neef, te trouwen en al helemaal niet voordat ze hun opleiding af hebben. En nu studeert Fatma zelf, net als haar dochters, aan de universiteit. Om een idee te geven hoe ook daar, in een islamitisch en bovendien zeer geisoleerd land in een paar generaties tijd de sekseverhoudingen grondig kunnen veranderen.

Maar één ding is nog steeds gebleven: in principe trouwt een vrouw het huis uit, en trekt in bij de familie van haar man. Daar wordt wel eens van afgeweken (Fatma woont met haar man bij haar ouders, omdat die meer ruimte hadden) maar zo gaat het meestal. Dat betekent ook dat families meer investeren in de opleiding van zoons, want die blijft bij de familie, en draagt bij aan de rijkdom, dan in dochters. Nu is de vraag of dat betekent dat vrouwen minder waard gevonden worden, of dat het omgekeerd is: vrouwen zijn minder waard omdat ze niet bijdragen aan de eigen familie. De traditie van huwelijken tussen neven en nichten kan overigens ook in dat licht worden gezien: dat is een manier om je dochter in je eigen familie te houden. Als een dochter erft, dan gaat dat geld dus meestal naar een andere familie. Erft een zoon, dan blijft het in de eigen extended family. En waar het gaat om verdeling van land en huizen, waar de hele familie van moet leven, is het dus verlies als een deel daarvan moet worden afgestaan. Dat verklaart waarom er eens is besloten dat vrouwen maar de helft erven van het mannenaandeel. En moeten we bedenken dat dat destijds heel vooruitstrevend was: in die tijd hadden vrouwen nergens recht op, ook niet op de helft. Wat niet hoeft te betekenen dat je het daarbij moet laten. De omstandigheden zijn veranderd, en moslima’s hebben goede redenen om te betogen dat die maatregel ook voor hen uit de tijd is. (Overigens wordt er zelden door ‘islam-critici’ bijgezegd dat er nog een ongelijke maatregel in de koran staat: mannen worden geacht om hun vrouw te onderhouden, maar zij mag haar eigen verdiende geld zelf houden – destijds een maatregel juist om vrouwen enige bescherming mee te geven. Ik hoorde onlangs nog een man, moslim, verzuchten dat dat onder de huidige omstandigheden zou betekenen dat zijn vrouw, die een goede baan had, rijker zou zijn dan hij, aangezien ze haar eigen salaris niet met hem hoeft te delen. Het spreekt vanzelf dat ook bij gelovige stellen in de meeste gevallen de inkomens gewoon gedeeld worden.)

Dit is zeker een cultuurverschil: in agrarische samenlevingen, waar nog geen sprake is van een sociaal vangnet dat mensen individueel in leven houdt als ze oud zijn, of ziek, of geen werk hebben, is de familie nog steeds belangrijker dan een individu. Dat kun je een cultuurverschil noemen – in de discussie over of je het wel liefdadigheid moest noemen als allochtonen geld geven aan hun familie kwam dat langs – maar belangrijk is dat het een reden had. Zoals veel cultuurverschillen een aantoonbare ‘materiële’ reden hebben.

Dat verschuift, als de leefomstandigheden van mensen veranderen. Dat we in Nederland een reeks van sociale emancipatiegolven hebben meegemaakt is niet alleen de verdienste van de vrouwen, arbeiders, homo’s, migranten die daarin voorop liepen: individuele emancipatie is pas mogelijk waneer mensen een individueel leven kunnen leven. Nu kunnen we ons op de borst kloppen dat wij in het westen inmiddels – over het algemeen – sociaal-economische omstandigheden hebben die zo’n individueel leven, los van de familie, mogelijk maken, maar het zou in mijn ogen erg verkeerd, en cultureel gezien niet zo superieur zijn, om daar de mensen op aan te kijken die nog komen uit een achtergrond waar je je familie nodig had om in leven te blijven, en de familie jou dus ook. En waarin zaken als het sluiten van een huwelijk niet alleen maar een op individuele romantische liefde gebaseerde vrijheid is, maar een familiekwestie.

Dat zie je dus, bijvoorbeeld, op dit moment, onder migranten, in Nederland in beweging komen. De ouders, eerste generatie migranten, maakten zelden onderscheid tussen cultuur en traditie. Gearrangeerde huwelijken (wat niet per definitie hetzelfde is als gedwongen huwelijken) waren in de agrarische gemeenschappen in het Rifgebergte of in Anatolie nog heen gewoon. De ouders denken vaak nog dat ze hun kinderen moeten beschermen tegen de seksuele vrijheid in het nieuwe land – juist in een vreemde omgeving wordt meer vastgehouden aan traditie dan in het land van herkomst. Maar de jongeren hebben zich al meer vrij gemaakt, ze hebben een opleiding gevolgd, ook de meisjes, ze zien dat het niet meer nodig is om te trouwen naar de wensen van de familie, al willen ze daar meestal wel rekening mee houden. En wat er nu gebeurt is dat er onder invloed van de nieuwe omstandigheden voor het eerst werkelijk onderscheid wordt gemaakt tussen traditie en geloof. En kijk: vervolgens blijkt wat de ouders nog niet wisten: het is helemaal geen islamitisch voorschrift dat je ouders mogen bepalen met wie je trouwt: integendeel, gedwongen huwelijken zijn tegen de islam. Met andere woorden: dat wat ervaren wordt als ‘eigen cultuur’ verandert wanneer de omstandigheden veranderen, al gaat dat soms gepaard met spanningen, gaat het met horten en stoten.

Terug naar mijn punt: naar het cultuurrelativisme, naar de oordelen. In mijn ogen is het niet aan de orde om de meegenomen gewoontes af te doen als achterlijk, vergeleken bij onze superieure westerse cultuur. Het is wel aan de orde om het proces waarbij vrouwen (en niet te vergeten ook de jonge mannen die zich niet erg vrij voelen om te trouwen met wie ze willen) te ondersteunen. Richting méér vrijheid.

En daarmee kom ik aan en volgende vraag: of we het feit dat we in Nederland, door de sociaal-economische verhoudingen en de emancipatiebewegingen, meer individuele vrijheid hebben, op moeten vatten als ‘onze’ superioriteit, of dat we daar nog wat kanttekeningen bij kunnen plaatsen.

(wordt vervolgd)

10 gedachten over “Gedachten over ‘cultuur’ (3)

  1. Kom ik nog op, dinges. Morgen.

    Wat Aha, Alex.
    Laatste kans.
    Beetje klooien kun je beter elders.

  2. Wanneer je “we” zegt heb je het over de Nederlandse allochtonen (check maar), maar je vertgenwoordigt het standpubt van de allochtonen. Zeg dan “ich bin ein Allochtoon,” en spreek namens hen als je “we” zegt. Snappie?

  3. Eerste “allochtonen” moet zijn “autochtonen.” Sorry! Dus:

    Wanneer je “we” zegt heb je het over de Nederlandse auochtonen (check maar), maar je vertgenwoordigt het standpunt van de allochtonen. Zeg dan “ich bin ein Allochtoon,” en spreek namens hen als je “we” zegt!

  4. Er is niet zoiets als één allochtoon standpunt, Alex. Er is ook niet zoiets als één autochtoon standpunt. Als ik een mening heb over wat autochtonen beter zouden kunnen doen, dan zeg ik ‘wij’ omdat ik er ook een ben. Daar ben jij het dan uiteraard niet mee eens, maar dat maakt jouw standpunt niet autochtoner dan het mijne. En het mijne niet allochtoner dan het jouwe. Die termen zeggen namelijk niks over opvattingen. Maar jij denkt kennelijk graag in kampen. Ik niet.

    Er waren in Zuid-Afrika blanken die vonden dat je het aan je huidskleur verplicht was om tegen zwarten te zijn en voor de (vermeende) belangen van blanken op te komen. Gelukkig waren er ook blanken die zich van die rassenscheiding niets aantrokken.

  5. Hangt er van af, Alex.

    Als het gaat om de indeling autochtoon allochtoon – dan wordt je bepaald, of je het nu eens bent met die indeling of niet. Iemand die onder allochtoon valt kan niet beslissen morgen onder autochtoon te vallen en ik kan als autochtoon niet beslissen om maar bij allochtoon ingedeeld te worden.

    Maar daarmee is nog lang niet alles gezegd. Dat jij autochtoon bent en ik ook betekent niet dat we hetzelfde denken en dezelfde politieke standpunten delen. Het betekent niet dat ik het niet soms met sommige allochtonen meer eens ben dan met sommige autochtonen. Als het op opvattingen aankomt zijn we namelijk niet meer zo makkelijk in het een of het andere in te delen. Dan gaat het zowel om overeenkomsten als verschillen, tussen de groepen maar ook binnen de groepen zelf.

    Mensen kiezen er niet voor in welk nest ze worden geboren, in welk land, met welke huidskleur en welke sekse. Dat zijn de gegevens waar je het mee moet doen, en dat zijn de gegevens waar je omgeving op zal reageren. Daar ontkom je dus niet aan. Maar wat je daar vervolgens mee doet is in een bepaalde mate vrij, anders zouden kinderen de klonen van hun ouders zijn, en dat zijn we meestal niet. We hebben ook keuzes in hoe we wensen te reageren op de manier waarop onze omgeving op ons reageert. Is dat negatief, gaan we dan terugvechten of gaan we ons minderwaardig voelen? Ook daarin zijn er grote verschillen tussen mensen. Onze identiteit vormen we dus in wisselwerking met de omgeving en de samenleving waar we in terecht zijn gekomen.

    Het antwoord op de vraag of we worden bepaald door afkomst is dus ja en nee.

    En wie ik met ‘wij’ bedoel kan dus per verhaal en per zin verschillen. Soms is het ‘wij die van elkaar verschillen”. Soms is het ‘wij die niks moeten hebben van de opvattingen van Wilders’.

  6. Als ik nu vrouwen wil gaan vervolgem, of een andere groep of een ras of zo, mag ik dat dan doen, als ik een beroep doe op mijn cultuur? en dan bedoel ik ook echt vervolgen: in het gevang gooien, doden ,achterstellen.

    wsl. mag dat dus

    Dit is een serieuze opmerking!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *