In memoriam Josefientje

Josefien is hemelen. Gisteren ben ik met haar naar de dokter gegaan, wetende dat ik haar niet meer mee terug zou nemen. Het moest, ik had het lang uitgesteld, maar het was niet meer te doen, met haar oude, versleten lijfje. Er zat tussen haar prachtige staart en haar oortjes niet veel poes meer.

We hadden nog een vredige ochtend, waarin ze al haar favoriete plekjes opzocht om er een dutje te doen. Die nacht had ze nog even tegen mijn hoofd aan liggen slapen. En toen was het tijd om haar in het mandje te stoppen. Even stribbelde ze nog tegen, maar eenmaal bij de dokter leek ze zich over te geven. Dat was bijzonder, want ze was een felle, wilde, eigenzinnige kat, en de laatste keer bij de dokter, toen er bloed afgenomen moest worden voor haar schildkliercontrole, ging ze met klauw en tand tekeer en waren er twee assistentes nodig om haar vast te houden. Hyperventilerend van verontwaardiging was ze toen ik haar weer mee terug kreeg.

Vandaar, toen ze akelige bulten bleek te krijgen en ze zienderogen magerder werd, dat ik besloot om niet meer te proberen haar nog te laten behandelen – ze was al achttien. Voor een poes is dat hoogbejaard. Ik besloot om haar nog een prettige tijd te laten hebben zolang het ging. Lekkere hapjes wanneer ze maar wilde, ze at me de oren van het lijf. Tot ze op was. Ze werd vies, ze kon zichzelf niet meer schoonhouden. Zo’n moeilijke beslissing om een einde te maken aan een klein leven.

Ze kwam oorspronkelijk uit Istanboel, dat wil zeggen, daar kwam haar zwangere moederpoes vandaan. Een ordinaire straatkat, maar toen ze geboren was als een van vier kleintjes, bleek ze het uiterlijk te hebben van een sjieke raskat, een Van. Halflange vacht, een fiere pluimstaart, punkoortjes. En later las ik dat een Van niet bang is voor water, en meer contact maakt met mensen dan andere katten. Precies. Soms sprong ze op een kast of stoel om zo dicht mogelijk bij mijn gezicht te zijn en babbelde dan iets dringends in het kats, alsof ze probeerde een gesprek met me aan te gaan. Ik kreeg vaak een klauw in mijn gezicht, en soms, in hartstocht, beet ze me in een wang. ‘Ze doet je na’, zei mijn zoon, die poezen heel goed begrijpt, ‘ze heeft gezien dat mensen elkaar zoenen en de handen naar elkaar uitsteken, dat doet zij ook.’

Het was ruimschoots de eigenzinnigste en origineelste kat in mijn leven. Eiste altijd aandacht op, maar zat nooit op mijn schoot, en ik mocht haar niet optillen of vasthouden. Wel zat ze altijd op de rugleuning van de bank als ik daar zat te lezen, met één pootje op mijn arm of schouder om contact te houden. En stelde het zeer op prijs als ik haar achter haar oortjes kroelde. Maar zij bepaalde hoeveel intimiteit er mocht. Zomaar een beetje knuffelen, dat deed ik maar met Kobus.

Ze had een paar merkwaardige gewoontes: tulpen vermoorden en rauwe eieren moesten ook dood. Niet om op te eten, ze moesten gewoon kapot. Ze gooide desnoods een hele doos van het aanrecht en kreeg op een moment zelfs de ijskast open tot ik die dichtplakte met cellotape. Ook ratste ze graag mijn kip of vis van mijn bord, en kannetjes met koffiemelk waren ook nooit veilig, daar stak ze gewoon een poot in om die af te likken. En ik heb nooit begrepen hoe ze die loodzware gietijzeren pan met vissoep van het gasstel af kon laten donderen. Ik zei wel eens dat ze de enige echte terroriste was die ik kende. Ze was een kreng voor Kobus, die sukkel die het nooit goed kon doen, tot ze zo oud en dement was dat ze vergat dat ze hem haatte en hij haar oortjes schoon mocht likken.

Meer dan de andere katten in mijn leven had ze een relatie met mij. Die kleine conservatief vond eigenlijk dat ik thuis hoorde te blijven, en ze rende naar de deur als ze me thuis hoorde komen. Het liefst zat ze op mijn linkerarm als ik aan mijn computer zat, met haar zwiepstaart op het toetsenbord, waarna ik natuurlijk niet kon werken en haar wegduwde. Maar zij bleef het eindeloos opnieuw proberen. De leukste plek. Linkerarm, niet de rechter. En ’s ochtends maakte ze me wakker als het tijd werd voor een hapje, ongeveer om half zes, met een poot in mijn gezicht met veel nagels en veel onmelodieus geblèr, gevolgd door Kobus die een beetje mee mauwde tot ik het bed uitkwam. Dan kreeg ze haar pilletjes en haar blikje, en hij zijn brokjes en ik mijn ontbijt, en daarna liep ze even met me mee naar het balkon als ik de dag begroette, om op haar eigen plekje naar de vogels en de mensen te kijken. Om dan weer met me mee naar binnen te willen als ik ging werken. Als twee lang getrouwde mensen hadden we zo onze gewoontes en altijd dezelfde ruzies.

Gisteren, vlak voordat ik haar weg zou brengen, ben ik naast haar gaan zitten en heb ik haar bedankt voor achttien jaar gezelschap. En ik zei haar dat het me speet dat ik ook wel eens lelijk tegen haar was geweest als ze zo lastig was. Ik denk niet dat poezen iets snappen van woorden, maar ik geloof erin dat ze gevoelig zijn voor stemmingen – Josefien voelde het altijd als ik verdrietig was, en kwam dan stil dichtbij me zitten. Ik wil graag denken dat ze het heeft gehoord.

‘Ach wat een lieffie’, zei iemand op straat toen ik met het mandje langs liep voor de laatste tocht. En de dokter zei ‘wat heeft ze mooie groene ogen, je kunt zien hoe mooi ze geweest is.’ Deze keer bleef ze rustig, alsof ze te moe was om zich nog te verweren. Bij het eerste spuitje legde ze lief en vol vertrouwen haar kopje in mijn hand. En ik hield haar vast tot ze na het tweede spuitje ophield met ademen.

En nu zit ze niet meer achter de deur als ik thuiskom, ze springt niet op het aanrecht als ik ga koken, ze ligt niet op mijn bed. Ze was er altijd, zoveel jaren lang, soms lief, soms vreselijk vervelend want ze kon ontzettend zeuren.
Als je al zolang met een poes leeft is haar aanwezigheid zo gewoon dat je er niet meer aan denkt, net zo gewoon als zij het vond dat ik altijd weer thuis zou komen, en haar brokjes, hapjes en pilletjes bezorgde en haar bak voor haar verschoonde. Ik heb haar spulletjes opgeruimd, haar pilletjes weggegooid, haar kussen in de was gedaan. En nu is het ondanks de andere poes verschrikkelijk leeg in huis. Ze is er zo ontzettend niet.

Dat zo’n klein diertje zo’n grote leegte kan maken.

De laatste foto.