Said Conferentie (3): Grand old lady Spivak

De ‘grand old lady’ van het postkolonialisme, Giyatri Chakravorty Spivak, krijgt al een staande ovatie nog voor ze een woord heeft gezegd.

Spivak is een professor aan de Columbia Universiteit, met een Bengali achtergrond die ze met haar kleding illustreert: een sari, een stip op haar voorhoofd. Ze is waanzinnig erudiet, ze weet zoveel over de landen waar ze het over heeft en waar ze vaak lesgeeft, maar evengoed weet ze ook honderd keer meer over de westerse filosofie zowel als de literatuur dan ik, en ik heb ook wel een boek of wat in de kast staan. Haar belangrijkste inspiratiebronnen, die ze niet verloochent, zijn marxisme en feminisme, naast literatuurwetenschappen en filosofie. Maar ze heeft net zo goed veel te zeggen over globalisering en de staat.

Als een steen in een vijver kwam een van haar eerste artikelen aan in de academische kringen: in ‘Can the subaltern speak?‘ (Kan/mag de ondergeschikte spreken?) waarin ze de vanzelfsprekende hiërarchie van de westerse academicus die zich van boven naar beneden buigt over de cultuur van andere, bruine volken totaal op zijn kop zette, en daarna was ook het feminisme niet meer weg te denken uit de studies van het postkolonialisme. Zij schreef in dat artikel de befaamde zin die ik nog steeds graag citeer: ‘Alsof de witte man de bruine vrouw moet redden van de bruine man.’

Spivak heeft een charismatische persoonlijkheid, en het is een feest om naar haar lenige geest te luisteren, die met grote soepelheid heen en weer beweegt tussen het postkolonialisme na Vietnam, naar luisteren naar ‘de ander’, naar de Palestijnse staat, naar de zogenaamde democratie van Israël, naar lesgeven aan mensen die nauwelijks hebben leren lezen, naar Said, haar politieke bondgenoot, naar gender en de gedachte dat het vrouwelijk lichaam als ‘doordringbaar’ gezien wordt, en ondertussen neemt ze Derrida en Gramsci ook nog even mee.

Na tien minuten heb ik het al opgegeven om wat ze zegt nog enigszins samenhangend te noteren. Een paar oneliners hou ik over: zo heeft ze het over de beeldvorming over Palestijnen, die in de fantasie van veel westerse mensen vooral ’terroristen’ zijn: “Zou iemand op het idee komen om de Ku Klux Klan – Amerikaanser kan bijna niet – als representatief te zien voor heel Amerika?”

Nog een mooie: waarom het zo moeilijk is om cultuur te beschrijven, en waarom je het niet over cultuur mag hebben alsof dat een vaststaande eigenschap is van een specifieke groep mensen: “Culture alive is always on the run.” Nooit te vangen, altijd in verandering.

Over equality, gelijkheid dus – wat niet hetzelfde is als sameness, hetzelfde zijn. Wie we zijn zijn we altijd in een context, een omgeving, en onze identiteit verandert dus mee. Zoals we dat gezien hebben met zoveel migranten. Wat de geprivilegeerde mensen moeten leren, is vooral wat ze af moeten leren, is haar stelling. De vanzelfsprekendheden waarmee we onszelf zien als middelpunt van de wereld. “The West and the rest.”

“Praat niet over de tegenstelling ‘noord’ en ‘zuid'”, zegt ze scherp. Termen die juist zijn bedacht om de oude en hiërarchisch gedachte ‘eerste wereld’ versus ‘derde wereld’ te omzeilen, net als de nog ergere term ‘ontwikkelingslanden’, die allemaal vooral wijzen op onze eurocentristische blik. Maar ook (arm) zuid en (rijk) noord kan niet op haar instemming rekenen: “Er zit te veel zuiden in het noorden, en omgekeerd.” Ja, de globalisering neemt niet de verschillen weg, maar wel de afstanden – en globalisering is niet alleen slecht. “Er was ook een goede vorm van globalisering”, zegt ze, “die noemden we socialisme.”

Vragen vanuit de zaal: wat voor een rol zij weggelegd ziet voor de ‘humanities’, de geesteswetenschappen, zeg kunst, literatuur, filosofie. Haar antwoord is dit keer kort: Geen. “I have no hope for the humanities.”

Ik kan het me voorstellen dat niet iedereen haar een makkelijke dame vindt. Ze is stellig in haar uitspraken, ze houdt niet erg van concessies, een beetje modderen en polderen met haar theorie hoef je niet te proberen. Je hoort hoe urgent ze vindt wat ze zegt, en ook hoe weinig hoop ze eigenlijk heeft dat haar boodschap echt overkomt. Na haar presenteren twee jonge geleerde vrouwen een paper, ze zitten erbij en komen niet meer aan het woord.

Ik loop na afloop naar de boekenwinkel Savannah Bay, die zich bij de koffie heeft ingericht. Eens de Utrechtse vrouwenboekhandel, nu inmiddels omgevormd tot een mooie collectie postkolonialisme. Ik raak aan de praat met een jonge vrouw die er werkt, hoe zij vanuit het postkolonialisme bij het feminisme terecht is gekomen en het voor mij lang geleden andersom was: eerst feministe, van daaruit ontdekken dat cultuur en etniciteit en klasse en religie en kleur ook veel uitmaken voor ons als vrouw (of man) en hoe je dat in feite niet kunt scheiden. Ik koop wat boeken van Spivak. In mijn hotelkamer met uitzicht op de Oude Gracht doe ik ’s avonds mijn best, maar ook op papier is het bepaald niet eenvoudiger om Spivak te kunnen volgen. Veel concessies aan de mensen die Derrida of Foucault niet in hun broekzak hebben zitten doet ze niet, even een term met een voorbeeld uitleggen is er ook niet bij. Maar ik ga zeker Can the subaltern speak herlezen, en ik google dat er een massa reacties op zijn geschreven. Ze maakt het je niet makkelijk. Maar erg de moeite waard. En een fenomeen om een keer meegemaakt te hebben.

Ik heb niet geprobeerd haar te benaderen. Er schijnen wel meer mensen gezegd te hebben dat ze een beetje bang voor haar zijn, voor haar scherpe tong en haar scherpe oordeel, en voor het gegeven dat je je wel erg nederig en een beetje dom gaat voelen in het schijnsel van dat powerhouse. Ze maakt er zelf een grapje over. “Mijn moeder zei: ik ben ook bang voor jou.”