Jaap Hamburger: Solidariteit, is dat een keuze of een plicht, een deugd of een ondeugd?

Belcampoklein(8of 1)

Jaap Hamburger sprak op de presentatie van mijn boek, Kwart over Gaza. Ik was blij met zijn lezing. Hierbij de tekst.

Solidariteit, is dat een keuze of een plicht, een deugd of een ondeugd?

Anja heeft ons drieën het volgende verzoek gedaan: “Wat ik van jullie drie verwacht: een korte lezing van tien minuten maximaal. Het gaat mij daarbij niet in de eerste plaats om commentaar op het boek, maar om een thema uit het boek waar je op eigen wijze iets over wilt vertellen. Enige overlap lijkt mij geen probleem, jullie uitgangspunten en ervaringen van waaruit jullie spreken zijn immers heel verschillend.”?

Voordat ik mijn eigen gedachten de vrije loop laat, toch enig commentaar op Anja’s boek. Het gaat meer over Nederland dan haar laatste boeken en al lezende ontstond bij mij de indruk dat Anja de vinger aan de pols heeft van de Nederlandse samenleving anno 2015, dat zij een seismografische beschrijving geeft van de schokken en schokjes en rillinkjes die er door Nederland gaan. Haar ontvankelijkheid voor ‘verborgen racisme’ heeft mij aan het denken gezet; dat ondanks mijn naar allergie neigende afwijzing van groepen die op weg zijn gegaan zich de meest begeerde status van onze tijd aan te meten: die van het collectieve slachtofferschap. Mijn ervaringen met de absoluut funeste invloed die die status uitoefent op ‘de joodse gemeenschap’ bepalen hier ongetwijfeld mijn blik: individuen –en instanties- die zichzelf helemaal niet meer de vraag stellen of zij zelf in het leven ook maar ergens slachtoffer van geweest of geworden zijn, presenteren zich naar buiten als dragers van een vorm van chronisch slachtofferschap, ontberen in toenemende mate empathie voor ander leed, eisen op hoge toon dat anderen ad absurdum rekening houden met hun gevoelens en gevoeligheden, en wensen sinds jaar en dag te bepalen waar de grenzen liggen van wat anderen mogen zeggen, waar, waarover en bij welke gelegenheid. De reacties van joodse zijde –en overigens niet minder, met instemming van joodse zijde, van christen-zionistische kant, – op de Kristallnachtherdenking bij het monument voor joods verzet van zondag 8 november, waar o.a. Haneen Zoabi, Palestijns Israëlisch parlementslid uit Israël het woord voerde, reacties die ik hier verder laat voor wat ze waren, zijn de meest recente en tegelijk perfecte illustratie wat ik bedoel.
Aan dit chronische, om niet te zeggen pathologische slachtofferschap heeft ook Anja in haar nieuwe boek veel aandacht besteed; tegelijk breekt zij er overal een lans voor om vooral goed te luisteren naar degenen die nu aandacht opeisen voor hun status als miskende. In zekere zin beweegt het boek zich tussen die twee polen: de slachtoffers van weleer hebben recht op erkenning en tegelijk veel genoegdoening gekregen, nu aandacht voor anderen. Haar stellingname wordt herkend: vanmorgen in de Volkskrant van 12 november werd Jerry King Luther Afriyie, van de ‘Stichting Nederland wordt beter’, geciteerd die zijn sympathie betuigde: “Ik ben blij met witte mensen als Sunny Bergman en Anja Meulenbelt, die zich ook voor [onze] zaak inzetten. Alleen moet het niet vanzelfsprekend zijn dat witte mensen voorop lopen. Zwarte mensen kunnen ook zelf het woord voeren”. Erkenning voor Anja, en ook verde prima woorden, en mee eens. Eén kanttekening: ik hoop dat de opkomende discussie zich de emotionele misvorming voor ogen houdt die de slachtofferstatus over de joodse gemeenschap heeft gebracht.
Anja’s boek heeft veel thema’s, haar opdracht om op eigen wijze iets over een thema uit het boek te vertellen biedt dus veel keuzevrijheid, al gedij ik doorgaans niet zo goed op keuzevrijheid. Kiezen blijft moeilijk in het leven, geef mij maar een opdracht. Maar daar komt mij een herinnering te hulp. Een goede collega van het werk van eertijds, Jan, trouwde met Loes; Loes werd zwanger en al snel zei Jan tegen mij: weet je, ik zie de laatste tijd overal zwangere vrouwen, in de straat, in de tram, op het werk, overal. Jan was zich heel goed bewust van de reden: wat hem bezighield, bepaalde zijn blik. Die zwangere vrouwen waren er altijd geweest, pas nu zag hij ze.
Na het lezen van Anja’s boek, overkwam mij iets soortgelijks. Het was niet dat ik plots overal zwangere vrouwen zag, al is het schrijven en publiceren van een boek eindeloos vaak vergeleken met het concipiëren en ter wereld brengen van een kind, niet waar Anja, maar ik zag opeens overal ‘een probleem’. Legt u ook dat niet verkeerd uit: Anja’s boek schept geen problemen, het verheldert er diverse, althans voor mij. Het probleem dat ik ontwaarde had te maken met een van de rode draden in het boek Kwart over Gaza, te weten: het probleem van de solidariteit.
Solidariteit als thema speelt in Anja’s boeken al vanaf het begin een grote rol: De Schaamte Voorbij, voor sommigen van u wellicht een titel die geen reminiscenties oproept, ging over de verbondenheid en de grenzen daaraan tussen vrouwen in het licht van hun destijds op veel terreinen ondergeschikte ‘maatschappelijke positie’; Anja’s boeken over Israël en Palestina onderzoeken de grenzen aan de solidariteit met Israël en de joodse geschiedenis –en worstelen daarmee, mag ik zeggen- en komen tot de conclusie dat die solidariteit te zwaar op de proef gesteld is door de politiek van de staat Israël tegenover de Palestijnen, en dat die nu ingeruild dient te worden voor solidariteit met de laatsten. Soms lijkt het wel alsof Anja zelf het meest gekweld wordt door die conclusie, alsof zij ondanks alle verschrikking die zij jaar in jaar uit in Gaza heeft moeten zien, nog steeds geen afscheid van Israël heeft kunnen nemen, nog steeds hoopt op een dag wakker te worden om te ontdekken dat Israël als door een mirakel is teruggekeerd van zijn pad van onderdrukking van de Palestijnen en verwoesting van Palestina.
Ik hecht er daarom aan hier nog maar eens duidelijk uit te spreken: al de aantijgingen en laster en spot –en bedreiging- die Anja heeft moeten verduren, op haar blog, op sociale media, onder de radar en soms in het openbaar, omdat zij ondanks zichzelf tot conclusies moest komen over de gedragingen van de staat Israël en over de scheefgegroeide opvattingen en misplaatste morele eigenwaan waar die gedragingen uit voortkomen, conclusies waartoe zij liever niet gekomen was, al die shit van anderen, verraadt hun gebrek aan leesvermogen, gebrek aan denkkracht, gemakzucht in oordeel, stuitend vooroordeel jegens vrouwen ook, en vaak alles tegelijk. Behalve overeenkomsten in denken en in analyse, zal ook dat haar verbondenheid met Hajo Meyer hebben gevoed, aan wie zij haar boek heeft opgedragen, Hajo die alleen gespaard is gebleven voor de opmerkingen speciaal gereserveerd voor vrouwen, maar verder van kwaadsprekerij door anderen heeft kunnen meepraten. Anja heeft de waardigheid gehad om op de laster van ‘joden- en Israëlhaat’ nooit te reageren door eens uit te pakken, over haar familiegeschiedenis bijvoorbeeld, waarin de bescherming van joden een grote rol heeft gespeeld, familiegeschiedenis die haar mede heeft gevormd. Voor sommige beledigingen voelen we ons tegoed, en sommige dingen houden we daarom voor onszelf, niet waar Anja?
Terug, van de ‘solidariteit’ als thema in Anja’s boeken, naar de problemen die meer algemeen met dat concept samenhangen. Ik heb daar geen afgerond verhaal over, met inleiding, analyse en conclusie. Ik ben ook beducht voor de mogelijkheid dat het filosofische probleem van de solidariteit wellicht een maatje te groot is voor mij. Ik heb wel vragen die ik zal proberen te verhelderen: Solidariteit, is dat een keuze of een plicht en: is het een deugd of, ondanks de ‘positieve klank’, een ondeugd?
Eerst dit: ik ben zelf altijd werkzaam geweest in de sociale zekerheid; het solidariteitsprincipe dat de sociale zekerheid draagt, is een verbijzondering van de verzekeringsgedachte. De verzekeringsgedachte leert: elk afzonderlijk zijn wij niet in staat ons financieel in te dekken tegen de combinatie van risico’s die wij lopen met lijf en leden en have en goed. Wij dragen meestentijds vrijwillig af aan een pot, die gevuld wordt met bijdragen van alle kanten, die commercieel wordt beheerd, en waaruit onder voorwaarden gelijke gevallen op gelijke wijze worden vergoed; zogenoemde ‘goede’ en ‘slechte’ risico’s dragen bovendien in principe gelijkelijk bij, omdat goede risico’s slechte kunnen worden, en omgekeerd. Wie nu gezond is kan straks ziek blijken, wie jong is en nu leeft, wordt straks oud en overlijdt; waar een eertijds diefstal- of vandalismegevoelige wijk aan aantrekkelijkheid wint, kunnen de risico’s kantelen. De verzekeringsgedachte is het principe, aan dat principe wordt in onze samenleving op allerlei manieren gemorreld, maar het is nog niet ter ziele.
In de sociale zekerheid is de verzekeringsgedachte nog een stap verder gebracht: er is sprake van verplichte wettelijke solidariteit: u hebt geen keuze: of u nu wilt of niet, middels uw inkomen of uw uitkering of pensioen draagt u wettelijk verplicht bij aan het vullen van potten die bedoeld zijn om bepaalde risico’s bijv. het risico van werkeloosheid of ziekte of arbeidsongeschiktheid af te dekken, voor wie daar door getroffen wordt.
Het is een vorm van solidariteit waar de meeste mensen zich amper van bewust zijn; onder invloed echter van een combinatie van opvattingen als: ‘ ieder voor zich en de markt voor ons allen’, ‘de overheid moet niet op de stoel van het bedrijfsleven gaan zitten’, individualisering verwoord in: ‘ik wil niet opdraaien voor Piet die de kantjes er af loopt’, ‘regelingen worden misbruikt’, ‘uitkeringen maken mensen afhankelijk en doden alle initiatief’ en meer van dit soort drogredenen, wordt de wettelijk verplichte solidariteit afgebroken. De historisch-maatschappelijke ervaring met andere organisatievormen van sociale zekerheid is uit het collectieve geheugen verdwenen of wordt daar bewust uit verbannen, we gaan terug naar een 19e eeuwse maatschappelijke ordening, tot we ontdekken dat die collectieve armoede en afhankelijkheid schept en Van Houten, Domela Nieuwenhuis, Troelstra, Wibaut, Drees en de vakbeweging weerkeren op aarde en korte metten maken met de nieuwe illusies. Obamacare is een bescheiden poging om Amerika vanuit de 19e eeuw te laten landen in de 21e, en u weet, dat ging niet zonder slag of stoot. Europa beweegt zich langzaam maar zeker de andere kant op, wij gaan terug in de tijd. Het is naar mijn overtuiging mede door de sociaal-economische marginalisering die hiervan het gevolg is, dat zich in de samenleving een stuwmeer aan rancune en ressentiment vult, ontvankelijk voor heilsprofeten van allerlei slag, waarover Anja zich zorgen maakt en bijvoorbeeld recent ook Timmermans.
De georganiseerde solidariteit, als maatschappelijk ordeningsbeginsel ligt mij vanuit mijn beroepsmatige bezigheden na aan het hart; ik wil het nu hebben over de subjectieve, de emotioneel gedreven solidariteit, de verbondenheid die een mens kan ervaren met anderen, en zijn wens die ander te steunen. Voor alle duidelijkheid: ik heb daar vragen bij, maar ik heb mijn bestaan wel te danken aan die vorm van solidariteit, onder de gevaarlijkste omstandigheden. Philips Eindhoven waar mijn vader werkte creëerde speciaal voor haar joodse employé’s een afdeling genaamd SOBU, waarvan de werknemers ‘onmisbaar’ waren, althans, dat spelde men de Duitsers op de mouw, en toen die afdeling tenslotte opgeheven moest worden, bleef Philips proberen iets te betekenen voor in Nederlandse kampen opgesloten werknemers.
Mijn moeder heeft de oorlog doorgebracht op meer dan één onderduikadres, waar ‘heel gewone’ Nederlanders, -heel ongewone dus-, haar, en in het begin ook haar ouders, verborgen hebben gehouden. De eerst 5 jaar van mijn leven, tot 1955 woonde ik met mijn ouders en mijn broer in het huurhuis van ‘oom Jan’, de man die mijn moeder bij zich had laten onderduiken en die zelf na de oorlog verhuisd was naar Den Haag. Mijn vaders leven is gespaard in een curieuze daad van wat met veel moeite, dat wel, een daad van ‘solidariteit’ genoemd zou kunnen worden: hij was krijgsgevangen Nederlandse dienstplichtig reserveofficier in een Duits ‘Stammlager’ in Polen, toen Himmler de kampcommandanten gebood om de joodse krijgsgevangenen te scheiden van de niet-joodse. Mijn vader moest bij de commandant komen. ‘Sie heissen David Abraham, Sie sind doch Jude’. U begrijpt het niet, zei mijn vader, Nederland is een christelijk-gereformeerd land, waar kinderen vaak oud-testamentische namen krijgen. ‘Ach so’, zei de commandant, ‘denn können Sie doch gehen’. Hij geloofde er geen barst van, zei mijn vader, maar hij was de oorlog beu en wist dat de Russen al heel nabij waren. ‘En het laatste wat ik van hem heb gezien’, vertelde hij, ‘was dat hij met een rode kop de laadbak van een Russische legertruck inklom en werd weggereden, richting oosten’. Had die commandant gedaan, wat Himmler hem bevolen had, had ik hier nu naar alle waarschijnlijkheid niet gestaan. Ik bedoel: mijn leven is gebouwd op solidariteit uit de tijd van voor mijn geboorte.
Voor Anja is solidariteit vanzelfsprekend, zij zoekt er naar, zij stapt er in, zij schrijft er over, zij staat er voor en zij handelt er naar, bijvoorbeeld met haar stichting Kifaia, maar in het boek zult u tal van andere voorbeelden aantreffen. Bij Anja lijkt solidariteit welhaast een heilig plicht, zingeving van het leven. Zij onderzoekt in haar boek dan ook de grenzen van de oude en de aanvangstekenen van de nieuwe solidariteit.
Solidariteit een keuze of een plicht: daar heb ik mij het hoofd over gebroken en ik presenteer u mijn conclusie, die voor u misschien al meteen vanzelfsprekend was: solidariteit is geen plicht, maar een keuze. Ik heb niets in handen om van een ander te verlangen laat staan te eisen dat hij of zij partij kiest, ‘zich solidariseert’, zoals het lelijke woord luidt. Ik denk dat uitgerekend mijn joodse achtergrond mij heeft belemmerd tot de voor de hand liggende conclusie te komen dat solidariteit een keuze is: solidariteit maakt dat ik überhaupt besta, dus hoe kan ik die ‘plicht’ in twijfel trekken, en bovendien: de bij uitstek ‘joodse lakmoesproef’ is: ‘zou ik in geval van vervolging bij deze persoon kunnen onderduiken, ja of nee’. Kan ik rekenen op zijn of haar solidariteit, ja of nee? Inmiddels denk ik dat de vraag zou moeten luiden: ‘kan die persoon in geval van oorlog bij mij onderduiken, ja of nee.?’ Dat zet de zaken op scherp, en ik ben helemaal niet zo zeker van mijn antwoord.
Wat ik mij wel realiseerde: niemand kan mij daartoe verplichten. Maar, dan kan ik zelf ook niemand verplichten. Het inzicht maant tot bescheidenheid: zal ik handelen naar mijn solidaire woorden, als handelen gevraagd wordt? Woorden krijgen immers door handelen hun zingeving. Of hebben woorden al een functie op zich, scheppen zij hun eigen werkelijkheid? Een vraag die me legitiem lijkt bij een boekpresentatie en die ik wil beantwoorden met: ja.
Mijn ideaal is: ‘eenheid van opvatting en handelen’, en de mensen die dat kunnen waarmaken bewonder ik diep, zoals bijvoorbeeld de Israëlische vredesactivist en criticus van land en volk Jeff Halper, die 10 november sprak in De Nieuwe Liefde. Wie minder goed is in handelen, of gewoon minder dapper, zoals ik, kan altijd anderen nog bemoedigen, of uitdrukking geven aan de opvattingen, overtuigingen en gevoelens van anderen. Dat is tenminste iets, en daar is de hele literatuur op gebouwd. ‘Het woord bij de daad’ luidde de titel van het boek van Mulisch over de Cubaanse revolutie en ik laat nu maar onvermeld de spot van Hermans, die de spot was die voor alle mooie woorden geldt. Hermans zei over Mulisch’ boek ‘dat het geschreven was in Havanna in een sjiek hotel voor buitenlanders, door Mulisch met een Cubaanse schone op zijn ene knie, en een met whiskey on the rocks gevuld glas in de hand op zijn andere’.
Maar daar is gelukkig nog mijn moeder: ‘Het puntje van mijn pen, is het scherpste wapen dat ik ken’, citeerde zij Jacob Cats; laat ieder zich dan maar maar het wapen aanmeten dat hem of haar het beste past. Solidariteit met woorden is ook een keuze die er wezen mag.
Ik moet kort nog een tweede en laatste vraag beantwoorden die ik mijzelf gesteld heb: is solidariteit een deugd of, ondanks de ronduit ‘positieve klank’, een ondeugd? ‘Alte Kameraden’ belichamen een heftige vorm van soldariteit, motorclubs zijn gebouwd op solidariteit, de ‘omerta’ is een vorm van –toegegeven- afgedwongen solidariteit. Voor de betrokkenen betekent het emotioneel niet minder dan voor Anja de solidariteit met vrouwen, minderheden, vluchtelingen. Solidariteit heeft ook altijd het element: samen tegen anderen.
Voor sommigen is juist dat de aanvang van alle kwaad: Hajo Meyer, die Anja en mij heeft geïnspireerd, was de mening toegedaan, dat alle kwaad begint bij het onderscheid tussen ‘wij’ en ‘zij’, maar als er iemand was die zich heftig uitte over anderen en daarvoor medestanders zocht, precies, dan was het Hajo Meyer. Het ideaal van de universele broederschap, die alle solidariteit overbodig maakt, acht ik onhaalbaar gegeven de verschillen onder de mensen in opvattingen en gedragingenAl even onhaalbaar lijkt mij het andere uiterste: Nietzsche’s ideaal van de volstrekt autonome mens, die niets en niemand nodig heeft en zijn leven emotioneel en intellectueel in onafhankelijkheid vorm geeft. Ook dit ideaal maakt alle verbondenheid overbodig, of schept misschien wel een vorm van ‘meta-verbondenheid’, maar lijkt mij, hoewel aantrekkelijk of op zijn minst aanstekelijk, niet voor ons weggelegd. Kortom: op de vraag of solidariteit een deugd of een ondeugd is blijf ik het antwoord domweg schuldig. Ik vermoed dat het een verkeerde, want onbeantwoordbare vraag is.
Ik stel u daarom voor dat wij tevreden zijn met Anja’s pittige onderzoek naar oude en nieuwe vormen van verbondenheid: daarover is in ‘Kwart over Gaza’ heel veel behartenswaardigs te vinden. Dat Anja de moeite gedaan heeft, want moeite heeft het gekost, dat uit te zoeken, te ordenen, op te schrijven en van analyse en commentaar te voorzien, brengt ons hier in Belcampo samen: voor mij een heerlijk moment van verbondenheid met u allen, waarvoor u voor even alle andere solidariteit, inclusief de wettelijke, cadeau kunt krijgen.
Anja: bedankt, daarvoor, en natuurlijk, voor je mooie boek, geperst uit en getuigend van de tijd waarin wij leven!