Zionisme deel 4

Deel 4 van Zionisme, het verhaal van een slecht idee

Het wonder Israël

Palestina was bewoond. En uiteraard wisten de zionisten dat. Ze wisten ook dat de Palestijnen niet vrijwillig weg zouden gaan.125 Ze wisten dat op zijn laatst toen ze te maken kregen met het Palestijnse verzet in de jaren twintig en dertig, waarover direct meer. Ze zagen het ook na 1948 toen het grootste deel van de Palestijnse bevolking was verdreven, en de nieuwe joodse migranten geconfronteerd werden met verlaten dorpen en steden. Dit, bijvoorbeeld, is wat een joodse migrante in haar dagboek schreef, een van de nieuwe Israëli’s die zich afvroegen wat er met al die gevluchte Palestijnen was gebeurd: Waarom vieren wij Pesach in een Arabisch dorp?

‘Eens was hier een Arabisch dorp. De wolken van Sasa dreven een jaar geleden nog hoog over andere mensen. De velden die we nu bewerken werden bewerkt door anderen – één jaar geleden. De mannen bewerkten hun land en hoedden hun kuddes terwijl de vrouwen brood bakten. Een jaar geleden hoorde je in Sasa nog het schreeuwen en huilen van andere kinderen. En toen we kwamen schreeuwde hun wanhoop nog naar ons vanuit de ruïnes die ze achterlieten. Schreeuwde naar ons, en raakte ons hart, kleurde ons dagelijks leven. Dus zoeken we naar een rechtvaardiging voor ons bestaan hier. Het is niet zo moeilijk om ons voor te stellen hoe hun leven hier was. We vinden hier een sandaal, daar een spiegel, hier een zak graan, daar een familiefoto, of kinderspeelgoed. Wat geeft ons het recht om de vruchten te oogsten van bomen die we niet hebben geplant, om onderdak te zoeken in de huizen die we niet hebben gebouwd? Op welke morele grond staan wij wanneer wij eens moeten verschijnen voor onze eigen rechtbanken?’126

Zelfs Golda Meir was onder de indruk toen ze nog tijdens de etnische zuivering de lege huizen ging bezichtigen: ‘Het is afschuwelijk om een dode stad te zien. Ik zag vlak bij de haven (Palestijnse) kinderen, vrouwen en oude mensen, die wachtten op een manier om weg te komen. Ik ging de huizen binnen, en zag koffie en brood op de tafel, ik kon me niet aan de gedachte onttrekken dat dit precies het beeld was dat we eens zagen in vele joodse dorpen (in Europa).’ Het kan niemand van de pioniers ontgaan zijn wie tot voor kort hadden gewoond in de huizen die ze nu betrokken.127

Nog een mythe kan naar de schroothoop: dat het dappere nieuwe land Israël begon met niets, en dat het de zionisten waren die de ‘woestijn lieten bloeien’, en een verwaarloosd land tot leven wekten.

Toen de oorlog van 1948 was afgelopen waren opeens tienduizenden woningen beschikbaar, schrijft Tom Segev in The Seventh Million. Honderdduizenden Arabieren werden uit hun huizen verjaagd en vluchtten. Hele steden en honderden dorpen stonden leeg en werden in korte tijd opnieuw bevolkt door de nieuwe immigranten. In april 1949 waren dat er 100.000, meest overlevenden van de holocaust. Het was een dramatisch moment in de oorlog voor Israël, maar ook verschrikkelijk platvloers: er werd gevochten om de huizen en het meubilair. Vrije mensen – Palestijnen – waren in ballingschap verdwenen en berooide vluchtelingen geworden; en berooide vluchtelingen – joden – namen de plaats van de ballingen in: een eerste stap in hun nieuwe leven als vrije mensen. De ene groep was alles kwijt, de andere vond alles wat ze nodig hadden – tafels, stoelen, kasten, potten en pannen, borden, soms kleren, fotoalbums, boeken, radio’s en huisdieren. De meeste immigranten braken willekeurig ergens een verlaten Arabisch huis binnen, zonder aanwijzingen, zonder orde, zonder toestemming. Die eerste maanden was het land in de ban van een roes van grijpen wat je pakken kunt, wie het eerst komt het eerst maalt. Daarna probeerden de autoriteiten het plunderen aan banden te leggen, en systeem te brengen in de toewijzing van huizen, maar over het algemeen waren ze al te laat. De immigranten namen de winkels en werkplaatsen in bezit, en sommige Arabische buurten zagen er al spoedig uit als de joodse stadjes van het vooroorlogse Europa, met kleermakers, schoenmakers, kruideniers – alle traditionele joodse beroepen.128

Uit een rapport uit 1954 blijkt dat de Palestijnen behalve het grootste deel van hun huizen ongeveer 10.000 winkels en zaken achterlieten in joodse handen.129 De Israëlische Beheerder van Verlaten Goederen nam meer dan 4.000.000 dunum Arabisch land over, oftewel bijna 60 procent van het bebouwbare land. Bij elkaar was dit tweeënhalf keer zoveel als het totaal aan joods bezit op het moment dat de joodse staat werd uitgeroepen, en dat was inclusief het grootste deel van de olijfgaarden, een groot deel van de fruitbomen en groente, en bijna de helft van de citrusgaarden. In Lydda, waar 60.000 inwoners werden verdreven, reden de vrachtwagens af en aan om de bezittingen af te voeren: 1800 ladingen. De waarde aan geplunderde bezittingen en gestolen land wordt geschat op 562 miljard dollar (waarde van 1988).130 Daarnaast legde de nieuwe staat beslag op alle banktegoeden van de Palestijnen. Volgens David Horowitz, de eerste gouverneur van de Israëlische nationale bank, ging het om een bedrag van meer dan 100 miljoen pond, in huidige waarde is dat 3,6 miljard euro. In 1951 kwam een tiende van de buitenlandse deviezen van de export van landbouwproducten die geoogst waren op de landerijen van de verjaagde Palestijnen.131 Dat was een aardige nieuwe start voor een ‘volk zonder land, in een land zonder volk’. Al tijdens de Britse periode waren de zionisten begonnen, oogluikend dan wel openlijk toegestaan door de Britten, om hun staatsapparaten op te bouwen. De Histadruth bestond al – de vakbond – het Joods Nationaal Fonds, de ondergrondse zionistische strijdkrachten en terreurgroepen, deels getraind door de Britten, vormden het leger, en de Britten lieten veel achter dat integraal door de nieuwe Israëli’s overgenomen kon worden: politiebureaus, een postkantoor, de telefooncentrale, de gevangenis en de rechtbank, zelfs de noodwet tegen terreur die door de Britten tegen de zionisten werd gebruikt kon nu ingezet worden tegen de Palestijnen die waren gebleven, die tot 1966 onder militair toezicht werden gesteld.132 Shlomo Ben-Ami, voormalig minister van Buitenlandse Zaken vertelt dat in een gesprek met Norman Finkelstein: alle instituties die een staat nodig heeft – van politieke partijen tot gezondheidszorg – waren onder het Britse mandaat al opgebouwd, het enige wat er nog nodig was, was het uitroepen van de staat.133

Het kan zonder meer als een enorme krachttoer gezien worden, dat een nieuwe staat ontstond die met honderdduizenden tegelijk nieuwe migranten zou absorberen. Maar de zionisten begonnen niet met niets. Na 1952 kwam er de Wiedergutmachung uit Duitsland bij: drie miljard dollar in contanten om Israël op te bouwen. (Op zich is het de vraag of het gerechtvaardigd was om al dat geld over te maken naar Israël, alsof iedereen het er al over eens was dat zij de rechtmatige erfgenamen waren van de holocaustslachtoffers – de overlevenden en nazaten zelf was dat niet gevraagd.134) En tussen 1948 en 1952 kwam er alleen al dertien miljard dollar uit de vs – meer dan de gehele Marshall-hulp aan Europa, en dat voor een land met nog niet meer dan vier miljoen inwoners.135 Ook bleven de giften van joodse Amerikanen komen. Ben Goerion schijnt daar nog eens een grap over gemaakt te hebben: ‘Een zionist is een jood die een andere jood betaalt om in Israël te gaan wonen.’

Laat Palestina met rust!

Tineke Bennema schreef onlangs een boek over het leven van de grootvader van haar Palestijnse man, een lastdrager in Jeruzalem, Khalil Abu Nigme. Hij maakte vier bezettingen mee, door de Ottomanen, de Britten, de Jordaniërs en uiteindelijk de Israëli’s. In De last van Khalil, dat tegelijk de geschiedenis is van Jeruzalem en van de Palestijnen is dit wat duidelijk wordt: dat de Palestijnen nooit gelukkig waren met vreemde overheersingen, en hoopten op onafhankelijkheid. Elke bezetting was erg: de Ottomanen roofden het land leeg, de Britten bouwden weer wat op maar namen Khalils vrachtwagen in beslag en hij zat een tijd in de gevangenis, en onder Jordanië werd het in Jeruzalem weer armoede. Maar toen de Israëli’s, in 1967, ook Oost-Jeruzalem bezetten, verdween zijn oude wereld om nooit meer terug te komen.

‘De vierde bezetting, de Israëlische, was de ergste. Het verschil met de Ottomaanse, Engelse en Jordaanse overheersing was dat de Palestijnen wisten dat deze bezetters hun land eens zouden verlaten, terwijl de joodse bevolking kwam met het doel er van het land te leven en nooit meer weg te gaan. Een grotere bedreiging voor de Palestijnen had zich in de geschiedenis niet voorgedaan. En ook Khalils status was er door die opeenvolgende bezettingen alleen maar op achteruitgegaan. Van vol Turks onderdaan naar ondergeschikte van een Engelse overheersing, naar Jordaans burger en ten slotte staatloze in bezet gebied. En onder de Israëli’s was het bovendien onmogelijk geworden om te gaan en te staan waar hij wilde.’136

Alle voorafgaande heersers hadden de bevolking voornamelijk met rust gelaten, en de gewone bevolking toegestaan hun traditionele leven voort te zetten. Maar dit was anders. Dit waren geen vreemde heersers die ook weer zouden vertrekken, dit waren ook geen vluchtelingen of immigranten die in Palestina wilden komen wonen: dit was, vanuit de Palestijnen bekeken, een doelbewuste invasie van honderdduizenden joodse Europeanen die van plan waren om het land over te nemen en er hun eigen staat te vestigen. Zo omschrijft Neumann het: ‘De zionisten kwamen duizenden kilometers, niet om zich er eenvoudig te vestigen of te emigreren, maar om er een joodse staat te stichten. Hun leiders zwoeren letterlijk samen om de Palestijnen te verdrijven of te overheersen. Hoewel er ook veel zionisten naar Palestina kwamen met de bravoure en onwetendheid van koloniale avonturiers, en anderen verblind waren door utopische visioenen, toch waren zij allen deelnemers aan een project dat een dodelijke bedreiging vormde voor de inheemse bevolking, die hun geen enkel kwaad had gedaan.’137

Met de komst van de zionisten werd een begin gemaakt met de verwoesting van Palestina, en daarmee viel ook het Palestijnse volk uit elkaar. Wie nu kijkt naar wat er van Palestina over is, kan zich misschien met terugwerkende kracht voorstellen dat de inheemse bevolking niet blij was met de komst van de zionisten. Want dit realiseren zich maar weinig mensen die het vanaf de zijlijn gadeslaan: veel Palestijnen voorzagen wat de zionisten van plan waren, en dat is de reden waarom ze al lang voor 1948 in verzet kwamen.

Het was niet alleen dat de joodse nieuwkomelingen die eind van de 19de eeuw begonnen te komen geen pogingen deden om zich aan te passen aan het land waar ze naartoe geëmigreerd waren. Ze leerden geen Arabisch, zoals vele van de joden die er al woonden wel hadden gedaan, ze respecteerden de Palestijnse gezaghebbers niet, ze hielden zich niet aan de heersende wetten.138 Erger nog was dat al bij de stichting van de eerste landbouwgemeenschappen van de zionisten de plaatselijke inwoners merkten dat hun arbeid niet meer gewenst was. Voorheen hadden de boeren de grond kunnen pachten van de grootgrondbezitters, en konden anderen er als landarbeiders werken, maar de nieuwe joden die arriveerden stelden meteen als regel in dat de Palestijnen werden vervangen door ‘Hebreeuwse arbeid’. Ook werden hun producten geboycot, joden moesten voortaan bij joden kopen.139 Het was duidelijk dat de zionisten bezig waren met het opzetten van een gesloten economie, waarin voor Arabieren geen plaats was, en het was dus onheilspellend dat met duizenden tegelijk nieuwe zionistische joden naar Palestina kwamen. Nog onder de Ottomaanse heerschappij, in 1891, stuurde een groep islamitische en christelijke notabelen een eerste noodkreet naar Istanboel – toen viel Palestina nog onder Turkse overheersing – met het verzoek om de immigratie van joden en de verkoop van het land tegen te gaan.140

Eerst kwamen de boeren in verzet, maar na 1890 ook de Palestijnse intelligentsia en de notabelen. In 1899 schreef de burgemeester van Jeruzalem Yusuf Zia al-Khalidi een smeekbrief aan de opperrabbijn van Frankrijk, met het verzoek om de zionisten in toom te houden: in Godsnaam, laat Palestina met rust!141 De brief werd doorgespeeld naar Theodor Herzl. Khalidi kreeg een vriendelijke en geruststellende brief terug: nee, er was niets te vrezen van de joodse immigratie, schreef Herzl, tenslotte waren de joden geen oorlogszuchtig volk, maar vreedzame mensen die heel tevreden zijn als ze in rust hun eigen leven kunnen leiden. En over de Arabieren van Palestina, nee hoor, wie zou eraan denken om die weg te sturen? Integendeel: de Arabieren zouden profiteren van de zionistische migranten, die niets anders wilden dan het welzijn en de welvaart van de bevolking. De Arabieren zouden in de joden hun broeders vinden, Palestina zou welvaren met de komst van de joden, daar kon al-Khalidi van op aan.142 Vreemd toch, dat de Palestijnen Herzl niet zo erg geloofden, diezelfde Herzl die in zijn dagboek schreef wat hij in het openbaar niet zei: dat militaire macht essentieel was in de strategie om het land te veroveren. Herzl was een groot aanhanger van de gedachte dat het doel de middelen heiligt. Ook als dat betekende dat er misleid en gelogen moest worden, en de zionisten, tot ze eenmaal zeker zouden zijn van een joodse meerderheid in het land, hun werkelijke bedoelingen binnenskamers zouden houden.143

‘Word wakker! Dit is jullie vaderland! Verkoop het niet aan vreemdelingen,’ schreef de Palestijnse dichter Muhammad Isaf al-Nashashibi al in 1910. Een van de nationalistische kranten van die tijd, Filastin (Palestina), schreef over het dreigende zionisme. Arif al-Arif, later de burgemeester van Jeruzalem, schreef: ‘Als de zaken zo doorgaan, dan krijgen de zionisten de heerschappij over ons land, dorp na dorp, stad na stad: morgen wordt geheel Jeruzalem verkocht en dan heel Palestina.’144

Meerdere keren lieten de Palestijnen weten geen bezwaar te hebben tegen de immigratie van joden op zich – op kleine schaal was dat al eerder gebeurd. Moeilijkheden met de joden kenden de Palestijnen niet. Maar deze nieuwe immigranten kwamen niet om er in vrede naast de Palestijnen te wonen. Die maakten zich bezorgd over de plannen van de zionisten met hun land. En niet alleen de Arabische bevolking was bezorgd, ook de joden die er al woonden. De Nederlander Jacob Israël de Haan, een dichter en journalist, ging aanvankelijk als zionist naar Palestina, maar verbond zich al spoedig met de orthodoxe joden. Hij werd woordvoerder van Agudat Israel, een groep die niets van het zionisme moest hebben, deels omdat het zionisme tegen hun geloof was, deels omdat ze vreesden dat de zionisten de onderlinge verhouding tussen joden en Arabieren zou verstoren. Rabbijn Sonnenfeld zocht contact met koning Hussein van Jordanië, om hem ervan te verzekeren dat de Oude Yishuv van plan bleef om in vrede samen te leven met de lokale bevolking, en met de andere Arabische landen. Agudat Israel stelde samen met de zoon van Hussein, emir Abdullah, een verklaring op waarin stond dat de komst van joden naar Palestina geaccepteerd werd, maar niet de vestiging van het zionistische nationalisme dat tegen de belangen van zowel Arabieren als traditionele joden in zou gaan. Daarmee zou Jacob de Haan naar Europa gaan, om bij de Britten te pleiten voor vrede tussen joden en Arabieren, en hun steun te vragen de zionisten tegen te houden. Vlak voor hij op reis ging, in 1924, werd hij vermoord. Het was de eerste door de zionisten gepleegde politieke moord, schrijft Yakov Rabkin, en het zou niet de laatste zijn.145

Al voor de Balfour Declaration in 1917 verscheen waren de Arabische leiders dus op de hoogte van de intenties van de zionisten. Der Judenstaat van Herzl was vertaald in het Arabisch, en verscheen in een Palestijnse krant.146 Volgens Michael Neumann hadden de Palestijnen lang voor 1948 alle redenen om de zionisten te wantrouwen en te vrezen dat het aan zou komen op een veroveringsoorlog. De Palestijnen beschikten nauwelijks over wapens of een getraind leger. Dat ze van de Britten niet op aan konden om hun belangen te verdedigen was ook duidelijk. Tot 1920 nam het verzet nog grotendeels de vorm aan van petities, vreedzame demonstraties, en verzoeken om gehoord te worden, daarna kwamen de opstanden, de grootste in 1929147 en daarna een jaren durende strijd tussen 1936 en 1939, waarbij vierduizend Palestijnse mannen sneuvelden, onder wie de geliefde leider Sheich Izadin al-Qassam, naast vijfhonderd joden en honderdvijftig Britten. De repressie tegen de Palestijnse opstandelingen was keihard: duizenden Palestijnen verdwenen in de Britse gevangenissen, werden gemarteld, en als represaillemaatregel werden huizen en akkers door de soldaten vernield.148 Arno Mayer noemt de opstanden in zijn boek de eerste en tweede intifada.149 Van de volwassen mannelijke bevolking was 10 procent al omgekomen, toen de oorlog van 1948 nog moest komen.150

Tom Segev beschrijft in zijn lijvige boekwerk One Palestine, Complete de ingewikkelde driehoeksverhouding tussen Palestijnen, zionisten en Britten.151 De Britten hadden te maken met twee partijen, die beiden het land claimden, de er wonende inheemse bevolking, voornamelijk Arabieren, en de zionistische beweging, die druk bezig was om zo veel mogelijk joden naar het mandaatgebied te laten emigreren, als basis voor de joodse staat die ze er wilden vestigen. De Britten probeerden kool en geit te sparen, het ene moment beloofden ze de Palestijnen zelfbeschikkingsrecht, en probeerden ze de emigratiestroom van Europese joden in te perken152, het andere moment gingen ze door de knieën voor de druk van de zionistische lobby die geheel bereid was om hun pleidooi kracht bij te zetten door terroristische aanvallen en politieke moorden. Het is uit alle historische studies duidelijk dat de zionisten wel werd toegestaan zich te bewapenen, en dat ze zelfs getraind werden door het Britse leger, en dat zij wel werden gezien als legitieme gesprekspartners met wie rekening gehouden moest worden, en de Palestijnen niet. Vrijwel ongehinderd konden de zionisten in de jaren van het Britse mandaat, tot de Britten in 1947 vertrokken hun toekomstige staatsinstituties opbouwen. En ook al was het af en toe strijd, wanneer de zionisten het Britse gezag niet accepteerden en illegaal meer migranten het land in probeerden te krijgen dan hun werd toegestaan, zo hard onderdrukt als de Palestijnen werden ze nooit.

De westerse mogendheden waren misschien makkelijk te misleiden door de vreedzame retoriek van de zionisten, de Palestijnen zagen wat er in werkelijkheid ging gebeuren. Onder andere dat de zionisten niet van plan waren om zelfs maar te proberen met de plaatselijke bevolking samen te werken. In 1914 probeerde een vertegenwoordiging van Palestijnse notabelen nog een gesprek aan te gaan met de vertegenwoordigers van de Yishuv – de joodse gemeenschap. Ze hadden een aantal vragen: wat precies de plannen waren van de joden, of hun scholen ook opengesteld zouden worden voor Arabische kinderen, of ze van plan waren om Arabisch te worden, samen te werken met de lokale bevolking, of ze een deel van het Arabische land wilden worden? Hun verzoek werd afgewezen.

In 1947, zes maanden voor de staat Israël werd uitgeroepen, schreef koning Abdullah van Jordanië een open brief naar de Amerikaanse regering om te pleiten voor de Palestijnse zaak. Onze zaak is simpel, zei de koning. Palestina is een klein land. Het is al bijna tweeduizend jaar Arabisch. Dat kleine land wordt bijna onder de voet gelopen door een stroom van zionistische joden en joodse vluchtelingen, die al een derde van de bevolking uitmaken. En naar het zich laat aanzien komen daar nog honderdduizenden bij. En waarom? Wij zijn niet anders dan jullie, schreef de koning. Jullie voelen net als wij mee met de Europese joden die zijn vervolgd, maar net als wij willen jullie ze ook niet opnemen. We willen er niet nog meer opnemen, niet omdat het joden zijn, maar omdat ze buitenlanders zijn, we zouden ook geen honderdduizenden buitenlanders op willen nemen als dat Engelsen, Noren of Brazilianen waren. Denk eens na, schreef hij, de afgelopen 25 jaar is een derde van onze bevolking ons opgedrongen. Wat zou Amerika doen als er zo’n mensenmassa hun grenzen overtrok. Zouden zij dat zonder protest hebben geaccepteerd? En omdat wij dat ook niet accepteren zijn wij nu opeens blinde nationalisten of harteloze antisemieten?153

Het is de moeite waard om de hele brief te lezen, want die laat vooral zien hoe helder een Arabier toen keek naar de opkomst van de zionistische staat. Laat ik eerlijk zijn, zegt de koning. Er is één ding dat de Arabische wereld werkelijk niet begrijpt. Van alle naties op deze aarde dringt Amerika er het meeste op aan dat er iets gedaan wordt voor de lijdende joden van Europa. Dat zegt iets over de humaniteit waar Amerika beroemd om is, en dat terug te vinden is in de woorden op het Vrijheidsbeeld. En toch weigert ditzelfde Amerika, dit rijkste, machtigste, grootste land om meer dan een symbolisch handjevol van diezelfde joden op te nemen. Misschien is jullie argument dat de Europese joden naar geen enkel ander land willen dan naar Palestina. Het punt is dat het hunzelf nooit is gevraagd! Het is Amerika dat erop aandringt dat er nog honderdduizenden nieuwe vluchtelingen naar Palestina worden gestuurd, terwijl zij zelf de grenzen dichthouden. Het is Amerikaans geld dat de schepen huurt of koopt waarmee de illegale immigratie plaatsvindt. Het zijn de Amerikaanse dollars waarmee de terroristen worden ondersteund die schieten op Britse soldaten – jullie bondgenoten, en op Arabische burgers – jullie vrienden. Wat zouden jullie doen in onze plaats, wanneer jullie land onder de voet werd gelopen door vreemdelingen, in zo’n aantal dat je moet vrezen geheel gedomineerd te worden, alleen maar omdat hun voorvaderen eens tweeduizend jaar geleden in jullie land gewoond hadden? Jullie zouden hetzelfde doen als wij.154

Er werd niet naar hem geluisterd.

De Palestijnse historicus Rashid Khalidi heeft in zijn boek The Iron Cage de pijnlijke vraag gesteld of de Palestijnen zelf meer hadden kunnen doen om hun ondergang te voorkomen. Daarin lezen we van de vele pogingen die de Palestijnen hebben gedaan om gehoord te worden, om ondersteuning te vinden bij de Britten die hun toch onafhankelijkheid hadden beloofd. Zelfs bij de nazi’s, de ‘vijand van de vijand’ – werd gepoogd ondersteuning te vinden.155 Maar de Palestijnen waren onderling te veel verdeeld, kregen het niet voor elkaar om door de westerse mogendheden gehoord te worden, hadden geen representatieve en erkende vertegenwoordiging, en eigenlijk was het pleit al beslecht na de laatste grote opstand. Palestina was al voor 1948 verslagen. Het antwoord van Khalidi op de vraag of de Palestijnen de zionistische verovering tegen hadden kunnen houden: ondanks vele fouten die ze hebben gemaakt: nee. In die nog door koloniaal denken doordesemde tijd maakten ze geen kans, er was geen van de westerse mogendheden die hen steunde.156

Deel 5, hier