“Niet gebrek aan kennis is het probleem, maar het gebrek aan politieke moed.”


(Jaap Hamburger)

Op de bijeenkomst van Stichting Kifaia, op 4 november in Amsterdam, sprak Jaap Hamburger onze gasten toe. Hierbij de volledige tekst, waar we heel blij mee waren.

Dames en heren,

Mijn naam is Jaap Hamburger, ik ben voorzitter van Een Ander Joods Geluid. Anja Meulenbelt, van Stichting Kifaia heeft mij gevraagd het woord tot u te richten, wetende dat ik geen ‘nee’ kon of wilde zeggen, maar zij heeft mij geheel vrij gelaten waarover. Dat is bij elkaar niet erg aardig van Anja, want zij heeft mij daarmee in een staat van radeloosheid gestort, die een dikke week heeft geduurd. Ik zal straks toelichten waarom. Eerst iets over de organisatie die ik hier vertegenwoordig, zij het op mijn eigen wijze.

Een Ander Joods Geluid, opgericht door Anneke Jos Mouthaan en Harry de Winter, verkondigt sinds 2001 inzake ‘de Palestijnse kwestie’, dat wil zeggen inzake ‘de bezetting van Palestina’ een andere mening dan het gangbare joodse geluid, zoals dat klinkt van de kant van de ‘woordvoerders van de joodse gemeenschap’, of zij die kwalificatie nu verdienen of niet, omdat zij zichzelf of elkaar als zodanig hebben aangewezen. Hun geluid over Israël/Palestina is vaak met moeite te onderscheiden van de officiële Israëlische standpunten. Die standpunten zijn op hun beurt weer lastig te onderscheiden van retoriek en propaganda.

Ik betitel ‘de Palestijnse kwestie’ als de bezetting van Palestina, en niet als ‘het Israëlisch-Palestijns conflict’, omdat dit quasi-neutrale woordgebruik geen recht doet aan de situatie. Israël houdt een land in wording militair onder controle, en annexeert het gebied op kousenvoeten, en soms met zevenmijlslaarzen. Dat is geen ‘conflict’, dat is onderdrukking en blokkade, voor een keer niet van Gaza of de Jordaanvallei, maar van de langgekoesterde, legitieme en uiterst bescheiden nationale aspiraties van het Palestijnse volk. Au fond bestaat er mijns inziens dan ook geen ‘Palestijnse kwestie’; er is slechts het probleem van de niet-aflatende Israëlische houdgreep op het gebied. Er is dus wel een kwestie, namelijk met Israël.

Doorgaans formuleer ik dit als verantwoordelijk voorzitter allemaal nòg behoedzamer dan nu, ongeveer zal ik maar zeggen, zoals Anja het doet in woord en geschrift, politiek correcter, redelijker, met meer empathie voor de Israëlische kant, in weerwil van wat haar door de kwaadsprekers van de Israëllobby voor de voeten gegooid wordt. Behoedzaamheid begint echter synoniem te worden met verhulling en verhullen speelt altijd de sterkste partij in de kaart, hier dus Israël, en bemoeilijkt oplossingen. En waarom zouden wij langer verhullen? Israël gaat onverhuld te werk, voor wie het zien wil, laten wij tenminste onverhulde taal gebruiken om dat in het daglicht te stellen. We bevinden ons in het goede gezelschap van kritische Israëlische NGO’s, academici, journalisten, activisten en anderen die geen blad voor de mond nemen als het er om gaat hun eigen regering de maat te nemen, zelfs niet nu de ruimte voor het uitspreken van de waarheid gestaag wordt ingeperkt, zoals de ruimte voor Palestijnen in de bezette gebieden om hun leven in te richten, evenzo als voor Bedoeïenen in Israël. Winner takes all, dat is het leidende principe van het door staat en regering gedragen chauvinisme, of het nu van Israëlische of van andere makelij is overigens.

Dan is het nu wel tijd om te zeggen wat mijn radeloosheid heeft veroorzaakt. Meer dan wat anders ook, zijn Anja en haar team – ik noem Joes, Jan, Christine, Theo en Helma, en hen noemende noem ik velen niet, besef ik – Kifaia, en is Kifaia Gaza. Wie zijn in Nederland meer betrokken op Gaza, wie kennen Gaza intiemer en meer van binnenuit dan zij en dan de mensen om hen heen?

Daar tegenover sta ik, ik die één keer in Gaza ben geweest, enkele dagen slechts, weliswaar op een kritiek moment, in maart 2009, toen de gevolgen van de Israëlische aanval nog overal zichtbaar waren. Ik herinner mij bij de cementfabriek de lange gele cementwagens, door het Israëlische leger op hun kant gegooid, de vele wielen doelloos in de lucht hangend, als de poten van een groot dood dier op zijn zij. Ik herinner mij een medische kliniek waarvan de verdiepingen als betonnen pannenkoeken over elkaar heen op de grond lagen na een precisiebombardement. Opeens drong het tot mij door dat zo’n ‘chirurgisch bombardement’ helemaal geen nette manier van oorlogvoeren is, zoals de propaganda ons wil doen geloven, maar dat alles afhangt van het gekozen doel. Was ik er toch even ingetrapt.

Ik herinner mij een overvol consultatiebureau, met tientallen moeders met witte gezichten en bedrukte kinderen; dokters en verpleegsters die manhaftig hun patiënten voor een consult lieten aanschuiven. Ik zie de planken daar voor me, die kamer na kamer doorbogen onder blauwe en oranjedossiermappen.

En ik herinner mij Nadal An-Nahal. Zij lag in een bed in het ruime en koele huis van haar ouders, op de eerste verdieping. Nadal An-Nahal stond op zaterdag 27 december 2008 bij de bushalte met 12 klasgenoten. Zij hadden hals over kop vrij gekregen maar de bus kwam niet opdagen, omdat er oorlog was uitgebroken. Nadal maakte er meteen kennis mee. De raket brak haar linkerbeen, op alle plaatsen tussen heup en voet waar een been breken kan, en doodde op slag diverse van haar vriendinnen. Om haar bed een dokter, een fysiotherapeut, een psychosociaal werkster, die zacht en vriendelijk tegen haar praatte, terwijl ze haar oefening deed. Met haar beide handen steunt Nadal haar been, dat onder het laken vandaan komt. Ik zie een opengeknipte spijkerbroek, ik zie ijzer: stangen, pennen, schroeven, en daarachter het dunne been van Nadal, 19, dat op 27 december 2008, ’s morgens rond half twaalf, voorgoed kreupel werd.

Niet alleen Nadal An-Nahal, heel Gaza is kreupel gemaakt. En net als zij, probeert het op de been te blijven. 

Dat zijn mijn herinneringen, en verscheidene meer, maar toch: welk feit betreffende Gaza kan ik noemen dat u niet kent, of minstens een gelijksoortig feit, uit welk rapport kan ik citeren dat u niet minstens ingekeken heeft, welke beschouwing, interpretatie of analyse kan ik maken die u niet al eens hebt gehoord of zelf hebt bedacht? Welke verontwaardiging en welk verdriet om onrecht hebt u in de loop van de tijd niet zelf ervaren?

Mijn probleem is: ik kan en hoef u nergens meer van te overtuigen. Ons probleem tegenover anderen is: wat moet er meer gezegd, geschreven, getoond, betoogd, aangetoond en bewezen worden dan alles wat er al bewezen, aangetoond, betoogd, getoond, geschreven en gezegd is, om duidelijk te maken dat in Gaza willens en wetens een situatie geschapen en in stand gehouden wordt, die haaks staat op de beginselen die onze landen en onze leiders belijden als het gaat om de betrekkingen tussen staten en volkeren? Niet gebrek aan kennis is het probleem, maar de ontkenning, de onwil en zeker ook: het gebrek aan politieke moed om te handelen, op de niveaus waar dat zou moeten. De paradox van Gaza is: niemand van degenen die weet wat daar speelt, zit aan de knoppen van de macht, en wie aan de knoppen van de macht zitten, willen of durven er niet aan te draaien. Een collectieve zinsbegoocheling die aan effectief handelen in de weg staat? Misschien ‘gewoon’: politiek cynisme. Juist omdat Gaza militair op geen enkele wijze een existentiële bedreiging vormt voor Israël, kan men zich veroorloven de burgers van Gaza aan hun lot over te laten. Het gat dat valt, wordt behalve door de ‘tunneleconomie’ met al zijn absurditeiten, gevuld door UNWRA, Kifaia, en al die andere NGO’s die zich de situatie van Gaza aantrekken, en door de bevolking van Gaza zelf, die het hoofd hoog houdt maar onze steun daarbij wel erg gebruiken kan.

De enige weg die ik zie om de druk op Gaza en de Westoever blijvend te verlichten, is de druk op Israël blijvend te vergroten. Aan de bezetting moet een oplopende pricetag gehangen worden, dat kunnen wij leren van de kolonisten. Vooralsnog zal dat prijskaartje door civil society geschreven moeten worden. Hoe dat moet en vooral, hoe dat kan, daarover uitweiden voert verder dan de uitnodiging om u toe te spreken, strekt.

Ik wil met het oog op de Palestijnse gasten afsluiten met een korte beschouwing over ‘nakba’ en ‘soemoed’. Die beschouwing ontleen ik aan mijn voorwoord tot het in december te verschijnen boek van Toine van Teeffelen, ‘Soemoed, ziel van het Palestijnse volk’ met de ondertitel ‘Geestkracht en veerkracht van geweldloos verzet’, uitgeverij Narratio.

Wie zich verdiept in de Israëlisch-Palestijnse troebelen stuit in de boeken snel op twee begrippen, ‘nakba’ en ‘soemoed’, waarvan de vertaling makkelijk is, maar waarvan de gevoelswaarde langer nodig heeft om door te dringen.
Met ‘Nakba’, ‘ de ramp’, wordt de ontvolking aangeduid, in 1947/’49 van dat deel van het mandaatgebied Palestina waarop de staat Israël is gesticht. Het is de nog altijd door ‘Israël’ niet-erkende keerzijde van de stichting van de staat, al zijn er groepen in de Israëlische samenleving zoals ‘Zochrot’, ‘Herinnering’, die zich energiek beijveren de historische realiteit in het volle daglicht te plaatsen.
Van lieverlee dringt dan het besef door, dat de ‘Nakba’ weliswaar een ongehoorde cesuur is in de Palestijnse geschiedenis van het mandaatgebied, maar dat tot vandaag de dag de etnische zuivering van de nadien, in 1967 door Israël bezette Palestijnse gebieden doorgaat, met andere middelen dan de bajonet, maar even ingrijpend en effectief. De ‘Nakba’ is geen gebeurtenis geweest met een duidelijk bepaalde einddatum, maar blijkt een dynamisch en voortgaand proces.

‘Soemoed’ is de tegenhanger van ‘Nakba’. De vertaling van ‘Soemoed’ is ‘vasthoudendheid’, ‘standvastigheid’, de ‘onverzettelijkheid’ van Palestijnen ten overstaan van de bezetting van hun land, van hun leven en van hun geest, onverzettelijkheid tegenover de onderdrukking en de krimp van hun gebied. ‘Soemoed’ is de vastbeslotenheid van de Palestijnen, op individueel en nationaal niveau, zich niet te laten verdringen, op hun post te blijven, van zich te laten horen, in woord en daad, Palestijnse identiteit uit te dragen. En net als ‘Nakba’ blijkt ook ‘Soemoed’ niet een statisch concept, begrensd in ruimte en tijd, maar een levenshouding en een levensopgave, uit zijn aard dynamische en onbegrensd, ook omdat de bezetting zich steeds in andere vormen van dwang manifesteert. Soemeod zegt: wij zullen op 1001 manieren van onze legitieme aanwezigheid blijk geven, de geschiedenis zal ons niet uitwissen. Wij zullen naar school en universiteit blijven gaan in weerwil van de checkpoints, wij zullen onze levensbehoeften onder de grond door aanvoeren als de aanvoer bovengronds stokt, wij zullen met onze vissersbootjes de zee op blijven gaan, ook al worden we keer op keer geënterd.

Gegeven mijn achtergrond ontkom ik er daarbij niet aan, in ‘Soemoed’, in deze wil om in waardigheid een zelf bepaald leven te leiden, een parallel te zien met de overlevingsdrang die het joodse volk in donkere tijden her en der aan de dag heeft gelegd. Wellicht putten sommigen daar hoop uit, het maakt voor mij de voortgaande en nodeloze onderdrukking van de Palestijnen, de ontkenning van hun individuele en van hun bescheiden, gerechtvaardigde nationale rechten extra wrang.

In weerwil van de ruim voorhanden negatieve beeldvorming rond het Palestijnse volk, voert het met beperkte middelen en onder extreme druk een zeer moeilijk gevecht tot behoud van de menselijke waardigheid. Dat gevecht, is mijn overtuiging, voert het voor zichzelf, maar gaat tegelijk ons allen aan, omdat het gebaseerd is op het uitgangspunt dat ook onze samenleving draagt: recht boven macht. Daarin verdient het Palestijnse volk de steun die in ons vermogen ligt, en die er uit kan bestaan zich onbevangen voor hen open te stellen en aan hun soemoed bekendheid te geven en bij te dragen.

Wie dat doet, zoals hier vanmiddag op deze bijeenkomst gebeurt, die wordt daar zelf rijker van.