Het moet en kan anders – en beter

Dat het een tijd is van crisis, van verwarring en onzekerheid zal niemand ontkennen, denk ik. Maar hoe kunnen we deze tijd begrijpen, en is er enige indicatie waar we heen gaan en waar we heen willen? In De Nieuwe Liefde, die haar eenjarige bestaan vierde was gisteren Herman Wijffels uitgenodigd om een – preek wilde ik bijna zeggen – een lezing te geven onder de titel: het moet en kan anders – en beter. Ik vond het een adembenemend verhaal dat ik nog wel enige keren zal moeten lezen om het helemaal te ‘hebben’.

Ik geef het maar toe, ik snap nooit zoveel van economie of misschien wil ik het niet begrijpen, wat onze ‘economische crisis’ eigenlijk is, behalve dat ook mij wel duidelijk is dat we te lijden hebben aan de organisaties die winst maken als topprioriteit hebben, de banken, het bedrijfsleven, en dat er een onacceptabele kloof is tussen de graaiers met hun bonussen, en de burgers van wie een steeds grotere groep het financieel niet meer redt. Pas nog in het nieuws: ook de mensen boven modaal komen in toenemende mate in de problemen: waarde huis is gedaald, inkomen lager, hypotheek kan niet meer betaald worden. Bepaald dus niet alleen de ‘onproductieven’ die niet meer rond kunnen komen. Maar waarom, en hoe hangt dat samen met zoveel andere verschijnselen in onze maatschappij, de afstand tussen burgers en politiek, de wispelturigheid van de kiezers, het populisme, de zo ver doorgevoerde individualiteit, iedereen ‘voor zijn eigen’, dat soort zaken? Wijffels bekijkt de zaken in één grote greep, en ik laat hem aan het woord.

Wijffels kondigt vijf niveau’s aan waarop hij zal analiseren wat er gaande is: de economie, de ecologische crisis, hoe zijn we in dit industriële tijdperk georganiseerd, en de culturele kant: onze waarden.

De financiële crisis.
Die heeft in de eerste plaats te maken met de pervertering van ons systeem. Geld komt in de wereld als schuld. Het overgrote deel van het geld wordt in omloop gebracht door de banken, in de vorm van leningen en kredieten. Dat geld komt uit het niets, dus. Als je geld creëert uit het niets moet er rente betaald en afgelost worden. Daarom noodzaakt geld nieuwe productie. Maar het systeem zoals dat nu functioneert levert niet meer genoeg groei op, en dat heeft te maken met de mondialisering en met de leverbare natuurlijke hulpbronnen, de grondstoffen. Effect is dat de huizen, aandelen en grondstoffen duurder worden. En dat geeft nu een implosie van het monetaire systeem. Je hebt op dit moment meer kapitaalvernietiging dan groei.

De aandeelhouders zijn weggedreven van de kerntaak. Die is niet winst maken maar het faciliteren van ontwikkeling. De vraag is nu of we met dat systeem van ‘geld is schuld’ nog verder kunnen. En dat heeft weer te maken met de ecologische crisis.

Ecologische schuld
Op dit moment zijn we bezig met het opbouwen van een ecologische schuld. Lang konden we van de aarde leven zonder ons zorgen te hoeven maken of wat we nodig hebben opraakt. We produceerden, en leefden bij wijze van spreken van de rente. We leefden van landbouw, van water, van olie, en gebruikten niet meer dan vanzelf weer aangevuld werd. Dat is nu voorbij. Dat heeft de maken met de explosie van de wereldbevolking, en de manier waarop we met de aarde omgaan, alsof het nog steeds een oneindige bron is die zichzelf wel aan zal vullen. We onttrekken jaarlijks 50% meer aan de hulpbronnen dan die zichzelf weer aan kunnen vullen, we leven dus bij wijze van spreken niet meer van de rente maar van de hoofdsom. In sommige landen is de zaak van geven en nemen nog in evenwicht, als je berekent hoeveel hectare productief land er nodig is per hoofd van de bevolking. In Nederland is er een hectare beschikbaar per persoon, maar we gebruiken er zes. We maken dus onze eigen biotoop kapot. En dan hebben we het nog niet over de vervuiling, want ook ons afval is teveel geworden om op natuurlijke wijze kwijt te raken.

Met dit systeem lopen we dus tegen de fysieke grenzen aan, wat te merken is in bijvoorbeeld de prijs bij de benzinepomp. En mochten we weer gaan groeien, dan schiet de grondstoffenprijs weer omhoog, en groeit de economie nog steeds niet.

Lang hebben we de economische groei gelijkgesteld aan de maatschappelijke vooruitgang, maar dat is al vanaf de jaren tachtig niet meer het geval.De nadruk op de economische groei, de winst, gaat nu ten koste van de sociale samenhang. En daarmee komen we bij de sociaal organisatorische kant van het verhaal. De allerbelangrijkste opbrengst van de industriële revolutie was het niveau van ontwikkeling. De emancipatie van de mensen. De mogelijkheid om opleidingen te volgen, het bewustzijn van de eigen individualiteit. Nu moeten mensen een verband opzoeken, vroeger ontleende je je identiteit aan het milieu waar je vandaan kwam, je was een katholieke boerenzoon, zoals ik, zegt Wijffels.

Het type organisatie van de industriële tijd is de piramide. Leidinggevenden aan de top, de uitvoerders in lagen eronder, met overzichtelijk afgebakende taken. Dat kon in een tijd dat er nog weinig hoogopgeleiden waren. Maar het past niet meer bij deze tijd. Er zijn nu veel meer goed opgeleide mensen, en uit onderzoek blijkt dat in de organisaties maar 50% gebruikt wordt van het potentieel van de mensen die er werken. Dat geeft ongemak en wrevel, en het is niet voor niets dat er zoveel zzp’ers zijn, mensen die voor zichzelf beginnen omdat ze zich binnen de organisaties niet meer thuis voelen.

Nog een probleem in de sociale organisatie: de natiestaat. De grote problemen van deze tijd zijn niet meer nationaal maar mondiaal, zaken zoals migratie, de hulpbronnen, het milieu, zijn niet meer nationaal op te lossen. We zitten dus met een verouderd systeem.

De burgers verwachten vanuit een vorige periode nog dat de verzorgingsstaat zal functioneren, het is een oude afspraak dat persoonlijke tegenslag opgevangen zal worden door het collectief. Maar dat blijkt nationaal niet meer op te brengen op deze manier. Dan zien we vervolgens dat er veel geld gestoken wordt in het redden van banken, en van landen met een overmatige schuldpositie. Het is duidelijk dat we op die manier niet verder kunnen.

Nog een punt: in de industriële organisatievorm was steeds meer specialisatie nodig. Dat is een poging om zo diep mogelijk door te dringen in een zo klein mogelijk gebied. We weten nu meer over minder. Maar dat geeft ook een kokerview. Naast de koker waar we in gespecialiseerd zijn zien we niets. We zien bijvoorbeeld niet de effecten van de ecologische crisis.

Dan de schaalvergroting, grotere organisaties: de staat is inmiddels zo ver van de mensen verwijderd dat er vervreemding optreedt. In de zorg, in het onderwijs, in de vakbeweging en in het bedrijfsleven kunnen mensen zich niet meer vinden, zich identificeren met het geheel. Terwijl de mensen meer geëmancipeerd zijn, hebben ze steeds meer het gevoel dat ze niks te zeggen hebben over de structuren waar ze deel van uitmaken.

Waar het op neerkomt is dat de interne logica van het systeem waarin we nu leven sterker is dan wat de mensen nodig hebben. Klein voorbeeld: probeer maar eens door te dringen via een callcenter. (Gelach in de zaal van herkenning). De organisaties zijn steeds minder aanspreekbaar, wat ze doen lijkt steeds verder af te komen van wat in wezen hun kerntaak zou moeten zijn. Aan de ene kant zien we dus meer mensen die zich teruggeworpen voelen op hun individualiteit – een sociale bedding is niet meer vanzelfsprekend gegeven – maar in het aandelenkapitalisme is tegelijkertijd voor die individualiteit geen plaats. In al die organisaties worden de mensen gezet op het doel van het maximaliseren van de winst, ten koste van de kerntaken. Ook dat geeft vervreemding. Die grote clubs zitten er voor zichzelf, niet voor ons mensen, is het gevoel, en dat vertrouwen we niet langer. De vakbonden, de bedrijven, het onderwijssysteem, lijken er te zijn voor zichzelf, niet langer voor ons.

En daar heeft het politieke populisme mee te maken. Het is protest tegen de systemen, bestuurd door elites die alleen aan zichzelf denken.

De manier waarop onze economie is georganiseerd is lineair. Je onttrekt grondstoffen, je verstookt het een en ander, je verwerkt het tot een product, en als we het product niet meer nodig hebben gooien we het weg. Dat kan niet langer, die verspilling kunnen we ons niet meer veroorloven, we kunnen het milieu niet langer meer gedachtenloos gebruiken als dumpplaats. Dat lineaire denken is uit de tijd, en ongeschikt voor een wereld waarin mensen ook nog een aardige levensstandaard verwachten.

Als de externe wereld in crisis is, dan worden ook onze waarden, individueel en collectief, op de proef gesteld. In mijn beleving, zegt Wijffels, zijn we toe aan een nieuwe fase in ons lange evolutieproces. Een nieuwe bron van beschaving. Het gaat om: hoe zien we onszelf als deel van de wereld. We komen uit een geschiedenis waarin Newton, Darwin en Descartes belangrijke denkers waren. Daar hebben we een atomistisch wereldbeeld aan overgehouden: mensen als afzonderlijke deeltjes. In het Darwinistische beeld zijn de deeltjes met elkaar in strijd, de survival of the fittest. Maar die atomistische, egocentrische rationaliteit, de concurrentie als belangrijkste drive, kunnen we ons in dit nieuwe tijdperk niet meer permitteren. We plegen ermee roofbouw op de omgeving, en roofbouw op de mensen die de concurrentie niet bij kunnen benen, en roofbouw op het milieu.

Dit is wat we ons nu moeten realiseren: wie een ander tekort doet, doet zichzelf tekort. Er zal een nieuw wereldbeeld moeten ontstaan, waar het niet gaat om het voortbestaan van het geïsoleerde individu, maar van het individu in verband. Dat vraagt een relationele in plaats van een egocentrische ethiek.

Feitelijk komen we dat in alle oude wijsheden al tegen. Kijk naar Karen Armstrong, die alle grote godsdiensten heeft onderzocht, en in haar Charter for Compassion betoogt dat de kernboodschap overal hetzelfde is: de gouden regel. Behandel de ander zoals je zelf behandeld wilt worden. Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. Dat betekent dat mensen moeten leren niet alleen verantwoordelijk te zijn voor zichzelf maar ook voor de ander, voor het geheel.

Ook de piramidevorm van de organisaties voldoet niet langer. Wat we nodig hebben is meer het model van het netwerk dan van een hiërarchie. Mensen hebben behoefte aan rechtstreeks contact, aan verbinding, en aan de mogelijkheid om hun empathische vermogen in te zetten.

We moeten af van het verspillende en vervuilende lineaire produceren. We hebben een cyclisch systeem nodig, waarin we leren niet meer te oogsten dan ons natuurlijk wordt gegeven, waarin we stroom halen uit wat permanent aanwezig is, waarin grondstoffen niet één keer in een product worden gestopt om dan weggegooid te worden, maar worden gerecycled. En daarvoor zijn heel andere bedrijfsconcepten nodig dan die van snelle winst. We moeten het gebruik van onze grondstoffen weer terugbrengen binnen een duurzaam draagvermogen. En we moeten naar een monetair systeem dat niet parasitair is maar dienstbaar. Gericht op de houdbaarheid van de wereld. De elite moet niet werken voor de bonussen, maar voor de intrinsieke motivatie voor wat je taak is.

Hoe dat zou kunnen zien we nu al in kleine initiatieven, in coöperaties, in gemeenschappen die zich richten op duurzaamheid.

De officiële orde, de politiek en ook de media, zijn niet degenen die dit proces kunnen leiden, die zitten nog veel te veel vast in het oude restauratieve idee. De hele politiek staat nog in de stand van de vorige eeuw. We hebben al meerdere revoluties achter de rug. Eens was alle macht overerfbaar. Dat is met de Verlichting ondergraven. Wat ontstond was de emancipatie van de burgers. Maar vervolgens kregen we een politiek systeem gebaseerd op partijdemocratie, niet op een burgerdemocratie. Eens in de vier jaar mogen de burgers langs de urn. Daarna wordt de macht uitgedeeld, en kunnen we ons als burgers vier jaar lang laten koeioneren. Daar kun je de opstand van burgers in het populisme uit verklaren. Maar ook elders zijn opstanden tegen de macht, in de Arabische lente, en ook bij ons.

We hebben een ziektezorg, in plaats van een gezondheidszorg. De medische werkers worden niet opgeleid om de gezondheid te bevorderen, maar om te wachten tot mensen ziek worden, en dat dan te bestrijden. Die medicalisering leidt tot meer zielepijn en levenspijn. De gezondheidszorg moet terug naar de kerntaak: zorgen dat mensen gezond zijn. “Het bestrijden van ziekte levert meer winst op dan het bevorderen van gezondheid”, zegt iemand in de zaal, en Wijffels knikt.

Een voorbeeld van verkokerd denken: we kunnen weten dat er jaarlijks doden vallen door fijnstof. Toch maken we de connectie niet met het weten dat het een investering in de gezondheid is om ervoor te zorgen dat er binnen de steden meer elektrisch wordt gereden.

Ons onderwijs moet aangepast worden aan een nieuwe tijd. We worden teveel opgeleid in specialismes – het huidige onderwijs is een disciplineringsmechanisme om mensen klaar te stomen voor een functie in een hierarchie.

De sociale zekerheid is een nazorgsysteem geworden. We zorgen voor je op voorwaarde dat je niets doet. En dat met een vergrijzende beroepsbevolking – sociale zekerheid zou een investeringsbedrijf moeten worden – om mensen niet uit de activiteit te laten vallen.

Economisch gezien is niet de markt het probleem (dat was een vraag uit de zaal). De markt is van zichzelf een neutraal transmissiesysteem van vraag en aanbod, het probleem zit hem in de preferenties – op het sterke op competitie en eigenbelang gerichte gedrag. Wanneer we zien dat we genoodzaakt zijn om onze waarden aan te passen aan de nieuwe tijd, dan kunnen we niet zomaar op het vrije marktmechanisme vertrouwen. Er is interventie nodig van de staat die ongewenst gedrag in de financiële sector uitbant, je hebt de staat als marktmeester nodig om toezicht te houden. Het neoliberalisme is de software van de vorige eeuw. Maar nu wordt het tijd te denken in termen van collectief belang.

Geld blijven we nodig hebben om ruilprocessen te faciliteren. Maar er gaat iets mis als geld wordt gebruikt om geld te maken, dan zitten we buiten het domein waar geld voor bedoeld is.

We hebben de wake-up call gehoord. In een dikke pil heeft Gerald Diamont onderzocht welke beschavingen tenonder zijn gegaan en waarom. Dat kwam altijd neer op de overbelasting van de natuurlijke hulpbronnen, en elites die zich verzetten tegen verandering. We kunnen het nu zien: als we zo doorgaan, als oude belangen de macht houden, als we doorgaan met de verspilling van onze hulpbronnen, zijn we op weg naar onze teloorgang. Is de crisis voldoende om de gestolde systemen weer fluïde te maken? Wijffels denkt van wel. Hij ziet al het begin van een vermenging van de bezinningsethiek en de verantwoordingsethiek, en de dialoog daartussen. Bezinning op wat ons ideaal zou zijn, vervolgens moet je wel acteren binnen de realiteit, en er verantwoordelijkheid voor nemen dat de eerste stap in de goede richting gaat.

Wat wij moeten doen? Persoonlijk: je bij alles wat je doet je de vraag stellen waar komt het vandaan wat ik gebruik. Als je je verplaatst, hoe doe je dat, wat kost het? Compenseer je de CO2-uitstoot als je vliegt? Hoe kun je je eigen energie opwekken? Het kan al goedkoper dan de bedrijven die er winst op willen maken.

De mensen die denken dat we zo door kunnen gaan zijn de illusionisten. De mensen die zien dat het nu anders moet, dat zijn de nieuwe realisten. Het gaat om zelfreflectie: bij alles wat we doen – wat is het effect? Niet alleen nu en niet alleen voor jezelf, maar wat is het effect op alles wat leeft? Het besef: doe ik een ander tekort, dan doe ik mezelf te kort. Misschien straft God niet onmiddellijk, maar de straf komt er wel snel aan. In het goede leven (Wijffels haalt veel wijsheid uit de Tao) vallen moraliteit en eigenbelang samen.

En dit wil hij ons ook nog meegeven als wijsheid van de Tao: het gaat niet zozeer om de bestemming te bereiken, maar om het zorgvuldig afleggen van de weg. We hebben geen blauwdruk voor de nieuwe wereld. Maar we kunnen ons zorgvuldig wijden aan de volgende stap.

En voor wie Wijffels zelf aan het woord wil zien: kijk hier.