Nog meer heerlijke muziek: Jordi Savall

Het is alsof muziek een ander land is. Na zondag, met de luistersessie, ben ik maandag nog helemaal in een andere sfeer. Ik zoek op het net de muziek op waar Brechtje Roos fragmenten van heeft laten horen, ik maak een verlanglijstje. Ik zou zo naar Concerto zijn gegaan, maar het was maandag. Vanmiddag dus, en me dan een beetje inhouden. Hierboven Jordi Savall – ga een keer in het echt naar hem luisteren als je de kans hebt, zei Brechtje – zo jong is die man niet. En pas overleed Gustav Leonardt – je weet maar nooit.

Net als veel andere grote musici zie je Savall de grenzen opzoeken en overschrijden van de muziek die hoort bij zijn instrument: de viola da gamba. Niet alleen speurt hij terug naar de oerbronnen, maar hij kijkt ook wat hij met zo’n oud instrument kan in deze tijd. Prachtig en spannend.

Eens had ik een verloofde met een altviool, die me introduceerde in veel dat ik niet wist. (Bij sommige muziek kan ik nog steeds de tweede stem, die van de alt, beter meeneuriën dan de hoofdlijn, want ik hoorde hem oefenen) Ik hield wel van muziek, en in mijn familie waar niet aan klassiek gedaan werd was ik de eerste met een pick-upje, waarop ik mijn eerste drie 33 en 45toerenplaatjes draaide. Ik weet het nog precies, dat waren de Notenkrakerssuite, Eine kleine Nachtmusik, en de balletmuziek van Chopin want ik zat op ballet. Die muziek kon ik alleen op mijn eigen kamertje draaien want beneden deden mijn ouders alleen aan de Dutch Swing College en Louis Armstrong en Ella Fitzgerald. Ook leuk hoor, ze zitten nog steeds in mijn bagage, maar voor klassiek had ik niemand die me mee aan de hand kon nemen.

Ik bleek wel redelijk muzikaal te zijn, maar mijn blokfluitcarrière werd vroetijdig in de knop gebroken. Ik kon namelijk geen muziek lezen. Dat was geen punt, want ik had een vriendinnetje met wie ik op les zat en zij kon wel muziek lezen, maar geen muziek maken. Dan speelde zij een deuntje voor van het blad, netjes noot voor noot, tuut tuut tuut, en dan dacht ik aha zo is dat bedoeld en dan speelde ik het na en dan werd het muziek. Aha, dacht zij dan weer, zo moet dat. Met z’n tweeën deden we het dus heel leuk. Zou je toch denken dat onze blokfluitjuffrouw gedacht zou hebben: dat kind kan wel wat ze moet, alleen nog even leren noten lezen, nee hoor. Bij de eerste keer dat we ter plekke van blad moesten lezen viel ik door de mand en kreeg zo’n standje dat ik beledigd weg ben gelopen en nooit meer teruggegaan.

Met ballet werd het ook al niks, want ik had er het postuur niet voor. Zeker niet toen ik borsten kreeg, want ballet en borsten gaan niet samen, daar val je van voorover en die huppen op en neer als je springt. Gelukkig kun je als het met de muziek en ballet niet lukt altijd nog schrijven, borsten geen bezwaar.

Met de altviool waar ik mee verloofd was ging ik voor het eerst echt naar concerten. Leefde door Schubert heen, ontdekte Vier letzte Lieder van Richard Strauss en nog meer. En voor eeuwig verslingerd aan de cellosuites van Bach, ik heb ze in vijf verschillende uitvoeringen. Maar allemaal nog erg in het klassieke klassieke. Zelf ontdekte ik later dat ik me juist zo geraakt voel door muziek die iets doet met de grensoverschrijdingen, die tussen culturen, die tussen tijden. Bregovic, die van alles doet met de volksmuziek van de Balkan, die prachtige bewerkingen van oude bruilofts- en begrafenisdeuntjes, ik ontdekte de moderne versies van klezmer, Kroke, en het Kronos Kwartet experimenteerde ook met van alles. Gideon Kremer doet ook veel met nieuwe muziek en waar hij vandaan komt. En nu komt Brechtje me een hele nieuwe omslag aan inspiratie bieden. “More is less” is een motto dat Brechtje hanteert bij de keuze van haar muziek, vaak is het één instrument. En bijna altijd “kamer”. Daar houd ik erg van, want ik ben niet zo dol op te veel hoempa.

Ik zou Concerto leegkopen als ik er het geld voor had, trouw aan mijn motto dat haaks staat op dat van Brechtje, dat weer wel: “too much of a good thing… is wonderful”.