‘Jullie zijn wel rare mensen’ Over leren van andere culturen


(Dit is ook Gaza: plezier aan het strand)

‘Jullie zijn wel rare mensen’
Leren van andere culturen

Ik schreef deze column voor de Moslimkrant, hier, waar die ingekort verscheen.

Ik heb in de loop van mijn leven veel gereisd. Niet alleen als vakantieganger, maar ook om in andere landen te werken. Als trainer voor vrouwengroepen en hulpverleners die iets deden met slachtoffers en daders van geweld werkte ik in de voormalige Joegoslavische landen en in het Zuid-Afrika van na de apartheid. En al bijna twintig jaar kom ik regelmatig in de Gazastrook waar ik een organisatie van gehandicapten ondersteun.

Het is leerzaam, om niet te zeggen geestverruimend, om in andere landen met andere gewoontes en culturen kennis te maken. Zeker als je er niet komt als toerist, maar als je er werkt, samen met de mensen die er wonen. In het begin kijk je met de blik van een antropoloog, wat is er hier anders dan bij ons thuis? En waarom? En wat vind ik daar van? Maar het grappige is dat die antropologische blik zich ook kan keren: je gaat terug en kijkt misschien wel voor het eerst met vreemde ogen naar je eigen land. Rare gewoontes hebben we hier. We staan op het behoud van onze traditie om eens per jaar blanke mensen zwart te schminken, maar de mensen die van huis uit al donker zijn moeten niet denken dat ze daar iets van mogen vinden. We liggen zo naakt mogelijk op het strand te bakken om die fijne koekjeskleur te krijgen waar we mensen die van nature al beige zijn naar hartelust om discrimineren.

Toen ik voor het eerst in Gaza kwam kreeg ik daar natuurlijk het gesprek dat internationaal bijna overal het begin is van contact tussen vrouwen. ‘Heb je kinderen?’ Ik heb er eentje, een zoon, dat is in een land met een gemiddelde van zeven kinderen per vrouw niet veel, maar het is tenminste wat. ‘En je man?’ Man weg, leg ik dan uit. Man sloeg. Dan knikken de vrouwen meewarig. Ja dat hebben ze met hun mannen ook wel eens. Toen zei een vrouw een keer, meer als conclusie dan als vraag: ‘dus je woont samen met je zoon’. ‘Nee’, zei ik, ‘mijn zoon woont apart, want die is allang volwassen’. En toen haperde het gesprek. Ik zag blikken van onbegrip, want dat snapten ze niet, en ik snapte niet wat zij niet snapten. Tot iemand me dat uitlegde: ‘zij denken dat je zoon bij jou woont, want jij bent alleen. En als je geen man hebt, dan moet je zoon toch voor je zorgen?

Het is in Gaza niet eenvoudig om uit te leggen dat ik niet alleen vrijwillig alleen woon, maar dat ook graag zo wil houden. Mijn zoon en ik zijn er voor elkaar, maar piekeren er niet over om in één huis te wonen. Ik hoef niet op hem te passen of te letten, en hij niet op mij. En ik leg uit dat in Nederland heel veel mensen alleen wonen, zonder familie. De vrouwen weten niet of ze jaloers moeten zijn om zoveel vrijheid, of medelijden moeten hebben om zoveel eenzaamheid. Ze hebben in de krant een keer gelezen dat er tijdens een erg hete zomer in Europa veel bejaarden overleden, waar mensen bij waren zonder iemand om ze te begraven. Onbegrijpelijk. Je laat iemand die oud is toch niet zo in de steek?

In Gaza is niemand alleen. Ik zou er stapelgek van worden, en houd dat net een weekje vol, de hele dag tussen de mensen. De meeste families wonen met minstens drie generaties samen in een huis, families soms van veertig, vijftig mensen. Mijn voormalige Palestijnse schoonmoeder (moeder van mijn tweede man, deze sloeg niet) moest op haar vingers natellen hoeveel kleinkinderen ze had, over de veertig. Een klein dorp, waar zij de matriarch van was. Wat ook betekent dat het voedsel en de honger en het salaris van de familieleden die werk hebben gedeeld worden. Dat ze op elkaars kinderen letten. Dat de kinderen geliefd zijn – als je ruzie met je vader hebt is oma er nog. Oude mensen, gehandicapte mensen, mensen die in de war zijn wonen gewoon thuis. Iemand die in Nederland bij ons te gast was, zei eens tegen mij: ‘jullie zijn wel rare mensen. Bij jullie mag de hond op de bank, maar je oude moeder doe je de deur uit’.

Opeens begon ik met hun ogen naar mijn samenleving te kijken. Het is waar, wij doen mensen waar wat mee is, netjes gesorteerd naar wat er kapot is nogal eens de deur uit. Ik kan dat heel goed verdedigen: het kan vaak niet anders, omdat wij niet meer in zulke grote families leven. Het maakt ook dat mensen hier veel meer vrijheid hebben om zelf hun leven in te richten dan je in Gaza zou kunnen. Ik zou niet willen ruilen. En toch: wij missen iets die vanzelfsprekende saamhorigheid, de zorg voor elkaar. In Gaza stijg je in achting als je ouder wordt. In Nederland ben je dan al gauw overbodig, een kostenpost, want zorg kost geld.

Daar denk ik dan aan wanneer er weer eens al te simpel wordt geoordeeld over mensen met een andere culturele achtergrond. Is alles wat wij hier doen dan zo vanzelfsprekend superieur? Ik geloof dat niet meer.