De vermarkting en de SP

En nu weer tijd voor de partij.

partij-178.jpg

Agnes Kant schreef een helder artikel voor de Volkskrant: wat heeft die SP toch tegen de marktwerking?

Hier is het:

VERMARKTING ONDERMIJNT PUBLIEKE ZAAK
In de discussie over het nut van marktwerking in de publieke sector hebben, vooral aan de kant van de voorstanders, ideologische argumenten lange tijd overheerst. Het neoliberale geloof in een ongebreideld vrije markt, die diensten goedkoper zou maken door efficiëntie en concurrentie, maakt de voorstanders blind voor de maatschappelijke prijs van de marktwerking. Maar zij vergeten ook de marktkosten mee te nemen: de uitgaven aan reclame, aanbestedingskosten, onderhandelingskosten, uit te keren winsten en de toegenomen kosten voor het toezicht. Die kosten vormen het vergeten ‘gat in de hand’ van de marktwerking.

De vraag of vermarkting van de publieke sector zinvol is, zou niet onderwerp van een ideologische discussie moeten zijn, maar zou beantwoord moeten worden na analyse van de feiten en een pragmatische afweging. Waartoe leidt marktwerking en liberalisering? Wat zijn de publieke belangen en hoe worden die het beste gewaarborgd? De publieke zaak – dat wat voor ons allen van belang is – steunt op vijf pilaren: democratische legitimiteit, moraliteit, het lange termijn perspectief, erkenning van de samenhang der dingen en het algemeen belang. Deze vijf pilaren kent de markt niet, en zijn dus door de markt niet gewaarborgd. Sterker nog: zij kunnen zelfs worden aangetast – als er marktwerking in de publieke sector wordt gebracht.

Kijk je naar de gevolgen van marktwerking en de ervaringen tot nu toe, dan zie je daar helaas de nodige voorbeelden van. Publieke diensten zijn door de vermarkting op afstand gezet: met regelmaat weigert de overheid haar verantwoordelijkheid voor de publieke sector te nemen, omdat ze haar handen er van af getrokken heeft. Hoe vaak hebben we in discussies over het openbaar vervoer of de thuiszorg niet gehoord van bewindslieden: “Daar ga ik niet over”. De democratische legitimiteit leed en lijdt hieronder. De verantwoordelijkheid voor personeel is bijvoorbeeld volledig bij vakbonden en werkgevers gelegd. Staatssecretaris Bussemaker zegt niet te kunnen optreden tegen de aantasting van de arbeidsvoorwaarden in de thuiszorg. De woningcorporaties kunnen niet meer worden bijgestuurd. Het kabinet heeft geen zicht op reclamebudgetten in de energiesector en weigert energiebedrijven op de vingers te tikken voor het feit dat ze de prijzen omhoog gooien en tegelijkertijd steeds meer winst incasseren.

Marktwerking leidt ook tot erosie van de moraliteit. Neem bijvoorbeeld de oplopende salarissen aan de top in de publieke sector: terwijl de bestuurders met tonnen naar huis gaan, wordt werknemers gevraagd voor minder geld hetzelfde werk te doen. Stuitend is de verklaring in de jaarverslagen van thuiszorgorganisaties voor de hoogte van de beloning van de bestuurders – boven die van de minister-president: de ‘noodzaak’ tot marktconforme salarissen. Als een thuiszorginstelling waar de top tonnen verdient op jaarbasis, personeel onder druk zet om van het schamele loon van zo’n 1100 euro nog in te leveren, is de moraal toch wel zoek. Want onderaan de salarisladder zie je het omgekeerde effect. Concurrentie op prijs wordt in de vermarkte publieke sector uitgevochten over de rug van het personeel. Ervaren thuiszorgmedewerkers worden ingeruild voor goedkopere krachten, of gedwongen salaris in te leveren, postbodes die vroeger een gezin konden onderhouden moeten voor stukloon gaan werken, waardoor zij een pulpbaan overhouden. Met ‘financiele prikkels’ en marktdenken breng je een fremdkörper in de publieke sector. Werknemers in deze sector hebben een sterk intrinsieke motivatie. Ze hebben gekozen om iets voor andere mensen te betekenen. Voor de arbeidsmotivatie van die mensen is het funest, als je dan toch financiële prikkels op hun loslaat. Als de politieagent zijn ‘target’ aan bonnen met halen, de thuiszorgmedewerker per handeling moet ‘klokken’. Het gaat hen niet om productie, maar om mensen.

Door winstbejag en concurrentie op prijs als nieuw doel voor de publieke sector komen ook de langetermijnbelangen in gevaar, zo schrijft ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. De publieke zaak moet het algemeen belang dienen en de samenhang der dingen zien. Het algemeen belang is niet gediend met drie postbodes bij dezelfde brievenbus, niet gediend met schoonmaakbedrijven in de thuiszorg, niet gediend met Europees opererende energiebedrijven en al helemaal niet gediend met een zorgsector waar koopmanschap boven beterschap gaat. Het algemeen belang is wel gediend met een overheid die ziet dat goede thuiszorg op lange termijn dure verpleeghuiszorg voorkomt, die ziet dat publieke energiebedrijven ook een impuls kunnen geven aan duurzame energie, die ziet dat je met goed openbaar vervoer én de files aanpakt én het milieu verbetert én de sociale contacten versterkt. De samenhang der dingen dus.

Los van het gebrek van de markt om de vijf uitgangspunten van het publiek belang te bewaken, is het zeer discutabel of marktwerking de prijs-kwaliteitverhouding voor publieke zaken wel verbeterd heeft. De markt creëert immers ook haar eigen kosten. Bijvoorbeeld door nieuwe bureaucratie zoals het systeem van Diagnose Behandel Combinaties in de zorg, waarbinnen zorgverzekeraars en zorgaanbieders moeten onderhandelen over prijzen. Maar ook de kosten van die onderhandelingen zelf. De markt heeft toezicht nodig waardoor de uitgaven aan inspectie en controle op mededinging fors toenemen. De markt vraagt om marktconforme topsalarissen, marktconforme leaseauto’s en marktconforme vertrekregelingen. Om wildwest-taferelen te voorkomen moet de overheid vervolgens voor honderden miljoenen euro’s toezichthouders, indicatiestellers, marktbevorderaars, aanbestedingsprocedures, kwaliteitshandhavers en andere bureaucratieën oprichten. Die kosten worden consequent niet meegenomen in de beoordeling van de effecten van marktwerking.

Hetzelfde geldt voor de enorme bedragen die de geliberaliseerde marktpartijen uitgeven om hun marktaandeel en omzet te vergroten. Om te concurreren heeft de markt ook reclame- en PR-gelden nodig, evenals winstuitkeringen om de investeerders te vriend te houden. Ook deze uitgaven, die uiteindelijk wel door de ‘consument’, de belasting- en premiebetalers, worden opgehoest, laat het kabinet in zijn beoordeling achterwege. Enkele voorbeelden: de winsten van de energiebedrijven zijn sinds de liberalisering in 2000 gestegen van 295 miljoen naar 3,7 miljard euro in 2007. De totale kosten voor de aanbestedingen van alle overheden bedroeg 771 miljoen euro in 2006. En terwijl heel Nederland de stroomrekening ziet stijgen, gaf energiebedrijf Nuon vorig jaar 76 miljoen euro uit aan reclame en PR. De kosten voor het aanbesteden voor thuiszorginstellingen lopen op tot ruim 40 miljoen euro.

Het ministerie van Economische Zaken heeft ‘onderzoek’ gedaan naar de gevolgen van de marktwerking in de publieke sector. Terecht kwam daar veel kritiek op: het is de slager die zijn eigen vlees keurt. Het is eigenlijk geen onderzoek te noemen, het is slechts een inventarisatie, en de marktkosten zijn totaal buiten beschouwing gelaten.
Het is daarom de hoogste tijd dat er een echt onafhankelijk, parlementair onderzoek komt naar de effecten en de kosten van marktwerking in de publieke sector. Om lessen te leren voor de toekomst. Ondertussen moeten we niet doordenderen met meer marktwerking, maar pas op de plaats maken en daar waar de markt negatieve gevolgen heeft die repareren of de liberaliseringoperaties terugdraaien. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald.

Dit artikel verscheen op 9 september 2008 in de Volkskrant

2 gedachten over “De vermarkting en de SP

  1. Een boeiend artikel over marktwerking in de maatschappelijke dienstverlening stond in het Friesch Dagblad, hier. Citaat: ‘Als organisaties worden losgemaakt van de overheid moeten er tastbare criteria komen waarop de instellingen kunnen worden gedisciplineerd, gecontroleerd en afgerekend. Het gaat hier in de meeste gevallen om kwantitatieve, meetbare gegevens. Helaas is het begrip kwaliteit meestal niet te meten, waardoor het leveren van goed werk niet meer tot de ‘afrekencriteria’ kan behoren. Dit heeft funeste gevolgen.’
    Overigens, waarom is bijvoorbeeld huisvesting wel maatschappelijke dienstverlening en voedselvoorziening niet? (Let wel, dit is geen pleidooi van mij om voedselvoorziening als maatschappelijke dienstverlening te beschouwen, want dan gaat de politiek beslissen dat we niet meer biologisch mogen eten, want er is niet bewezen … enz.)

    Groet,

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *