Het pauperparadijs

omslag.jpg

Suzanna Jansen heeft een indrukwekkend boek geschreven, en het is volstrekt verdiend dat het stilletjes, zonder mediaophef, een bestseller is geworden, nu al in zijn twee en twintigste druk. Het is een verhaal over armoede in Nederland, en tegelijk een verhaal over haar familie, tot vijf generaties terug: van Tobias Braxhoofden (1785 – 1844) via Cato en Helena en Roza naar Elisabeth Dingemans, haar moeder. Het is ook een documentaire over de manier waarop Nederland met de armen omging, en vooral over de gestichten in Veenhuizen, waar meerdere van haar grootouders en betovergrootouders verbleven.

Aan het einde van het boek, we zijn dan aangeland in het heden, is Jansen op weg naar de officiële opening van wat het Landelijk Gevangenismuseum is geworden – het vroegere Veenhoven – en voor dat ze zich bij het goedgeklede en gekapte gezelschap van dames en heren voegt dat voor de opening is gekomen loopt ze naar de begraafplaats – een plek die ze op haar onderzoekstocht heeft vermeden. Daar liggen de doden, fraaie grafzerken voor de toezichters en belangrijke mensen. Maar familie vindt ze niet, die liggen er als nummer en zonder steen in een massagraf tussen elfduizendtweehonderdvijfentachtig lichamen die zonder ceremonieel in de aarde werden gelegd. Zestien van haar bloedverwanten liggen daar. Je ziet niet meer dan een grasveld met twee treurwilgen. Het enige waar rekening mee gehouden werd is wie er katholiek waren en wie protestant, tot in de dood nog gescheiden. Links moet ergens de man van Cato liggen, haar betbetovergrootmoeder, met haar kinderen, haar schoonouders, neefjes en nichtjes, aan de katholieke kant. En haar vader en broertjes en zusjes liggen aan de andere kant, bij de hervormden.

suzanne_jansen.jpg

Het is absoluut geen sentimenteel boek geworden, maar een ongelooflijk schrijnend verhaal, van generatie na generatie van mensen die probeerden te ontkomen aan bittere armoede, om er steeds weer in teruggezogen te worden. Dat was in een tijd waarin armoede gezien werd, niet als de consequentie van sociale omstandigheden, , maar als een persoonlijke eigenschap, alsof amen een apart ‘ras’ waren dat niet wilde deugen. Armen werden minderwaardig bevonden, werkschuw werden ze genoemd, landlopers als ze dakloos waren, paupers. “Ik had het me wel eens afgevraagd of dit was waarom dubbeltjes maar geen kwartjes wilden worden: dit onbewuste gevoel, van generatie op generatie overgedragen, dat maakte dat je anders, bijna verkrampt met geld omging. Of, wat daarbij hoorde: dat je vanzelfsprekend aannam dat de wereld minder van jou was dan van een ander”. Suzanna Jansen heeft haar familie, en daarmee de armen van generaties terug, hun menselijke waardigheid weer terug gegeven, en daarmee is het een monument van een boek geworden.

Het boek leest ook als een detective, als zoektocht naar de sporen die haar familie heeft achtergelaten. En dit is de paradox, want die sporen waren er, hoewel die er van ‘eenvoudige’ mensen zelden zijn, want de geschiedenis is zelden de geschiedenis van het volk. Maar niet alleen de rijken laten hun documenten achter in de archieven, de staatsieportretten en testamenten van de gegoede stand, helemaal aan de andere kant van de maatschappij waren het de paupers die terug te vinden zijn in de dossiers van het armbestuur, de rechtbankveroordelingen en signalementen, in de registers van de steun en de woningopzichteressen. Twee soorten armen had je, de hardwerkende arbeiders en ambachtslieden die door pech waren overvallen en soms wat hulp kregen van de kerkelijke armenkassen, en de armen die waren ‘afgegleden’, die rondliepen in vodden en een bestaan bij elkaar bedelden, of van plaats naar plaats trokken op zoek naar wat werk. Vagebonden waren dat, nuttelozen, zedelozen, overlast bezorgend voor de nette burgerij. Ze dronken, ze kregen te veel kinderen, ze waren smerig en hadden geen manieren, vonden die anderen, de ‘nette’ mensen. Het was een diepzittende angst om aan die onderkant terecht te komen, voor de schande en de ellende, en niet meer terug te kunnen komen, een angst die Jansen eeuwen later nog voelbaar maakt.

Sommige van de vooraanstaande burgers van destijds, idealisten, geloofden dat met tucht en regelmaat nog wel iets van die paupers te maken was, en zo ontwierp Johanns van den Bosch de proefkolonie in Veenhuizen, waar duizenden paupers zouden worden heropgevoed, deels min of meer vrijwillig, voor mensen die geen enkel ander perspectief meer hadden – landloperij en bedelen waren strafbaar – en deels kwam het eenvoudig neer op gevangenschap met dwangarbeid.

Het lukte maar weinigen om te ontkomen, want de stigmatisering woog zwaar – ondanks een nieuwe gedachte, dat er zoiets zou moeten zijn als ‘reclassering’ was er weinig plaats voor de mensen die eens aan de verkeerde kant hadden gezeten. De geschiedenis beschrijft de welwillende maar zo neerbuigende methoden om de armen in aparte wijken op te bergen, onder toezicht van woonopzichteressen. En wie eenmaal in Floradorp had gewoond was voor altijd getekend. Dus leerden moeders hun kinderen te liegen waar ze vandaan kwamen. Je leest mee met de vernederingen van mensen die afhankelijk werden van de bedeling, van de mensen die leefden van de steun, wat zichtbaar was aan de kleding die ze droegen, en van de uitbuiting van het huispersoneel, meisjes met een dienstje, zoals haar overgrootmoeder Helena, die dag en nacht klaar stonden voor een burgerlijk gezin – meisjes die liever naar een fabriek gingen, daar telde je werkdag maar elf uur, en je had de hele zondag vrij.

Het is ook een verhaal van een standenmaatschappij die in zijn voegen begon te kraken, arbeiders, vrouwen en katholieken die begonnen te morrelen aan hun achtergestelde posities. Begin van de twintigste eeuw, de Amsterdamse bouwvakkers durfden voor het eerst te staken, Aletta Jacobs bevocht met succes haar toegang tot de universiteit, de katholieken en socialisten verwierven een plek in de politiek. Maar die emancipatiegolven reikten nog niet ver genoeg om de dienstmeiden mee te nemen, beschrijft Jansen. Zelfs een heel voorzichtig voorstel van de Dienstbodebond om het huispersoneel één avond in de week en om de twee weken een zondagmiddag vrij te geven stuitte op hoon – ook van vrouwenvoorvechtster Wilhelmina Drucker (“Dolle Mina”): “Wij zelven zijn in ons huis geen seconde vrij, en de dienstboden zorgen er wel voor dat er van overmaat aan krachtsinspanning geen sprake is”. De overgrootmoeder van Jansen en haar collega’s, vielen tussen wal en schip – de dames van de vrouwenbeweging vonden hen te min, de arbeiders beschouwden het huishouden niet als echt werk, en zo bleven de dienstmeiden overgeleverd aan de luimen van hun mevrouw.

Pijnlijke episoden gaat Jansen niet uit de weg, al zegt ze erbij hoeveel moeite het haar kost. Sommige van haar familieleden verlieten hun gezin, gingen aan de drank, allemaal ook nog begrijpelijk met ons huidige psychologische inzicht. Veel van die kinderen uit veel te grote gezinnen, waar zuigelingen stierven en de volgende de naam kreeg van de vorige, de derde Koosje, de vierde Leentje, waren feitelijk verwaarloosd. Soms een tijd ‘weggegeven’ als de ouders het niet meer redden. Daar wordt je geen evenwichtig mens van, meestal. De Tweede Wereldoorlog. Mannen werden gedwongen om in Duitsland te gaan werken, en uiteraard waren vooral de werklozen een makkelijk prooi. Haar opa moest. Die werd in 1941 door de steun naar Duitsland gestuurd. Het was een eenvoudig administratief besluit: werken in Duitsland werd ‘passende arbeid’ genoemd, en wie weigerde kreeg geen steun meer. (Hoeveel weten we nog van dit hoofdstuk van onze vaderlandse geschiedenis, collaboratie van staatswege?) Maar een van zijn zoons, die ging vrijwillig. Want dan kon hij zijn loon opsturen, en dan hadden ze thuis weer te eten. En stierf daar, ver van huis. Haar moeder vertelt er over, aan de keukentafel: de oorlog zette alles op scherp en toonde het allerlelijkste gezicht van de armoede: “Kijk, dat is wat armoede met je doet. Je verliest je waardigheid”.

Het is ook het verhaal van het langzame opkomen van de verzorgingsstaat, en de gedachte dat de samenleving zieken, werklozen en bejaarden niet aan hun lot over mocht laten. Met Suzanna Jansen werd de armoedeketen eindelijk definitief doorbroken. Haar oma had het lef om haar oudste dochter naar de mulo te sturen, haar moeder had het geluk te trouwen met een man waar ze van op aan kon, hoewel het huwelijk bijna niet doorging omdat zijn ouders haar te min vonden met haar armoedige kleding, en zijzelf, vijfde dochter, die ondanks een goede citi-toets door de leerkrachten als een ’typisch mavo-klantje’ werd gezien, ging toch naar de brugklas voor havo en vwo, de katholieke, dat wel. En werd journaliste. En schreef dit boek, dat ze een motto meegaf van Orhan Pamuk, “We zijn niet dom, alleen maar arm. Dat is altijd door elkaar gehaald”.

Het is behalve een aangrijpend en schrijnend verhaal een noodzakelijk boek. Jansen schrijft sober, zonder pathos, dat zo makkelijk op de loer had gelegen, maar wel met haar hart. Het laat een kant van onze vaderlandse geschiedenis zien die niet past in de helden- en regentenverhalen, gouden eeuwen, nagelaten paleizen, het laat een andere cultuur zien dan die we in musea aantreffen. Het laat ook zien dat er in Nederland nooit zo iets is geweest als één nationale identiteit, of één cultuur: we hadden het over toen onoverbrugbare verschillen tussen mensen die voor een dubbeltje of voor een kwartje werden geboren. We hebben het ook over een vorm van stigmatisering en discriminatie waar we geen woord voor hebben. Racisme, dat kennen we, maar hoe noemen we het neerkijken op mensen die ‘minder’ worden gevonden? En heel kort, aan het eind van haar boek, waarschuwt Jansen ons dat het vervolgverhaal van het heropvoedingskamp Veenhuizen misschien al is ingezet. Nu de fluwelen-handschoenaanpak van de jaren zeventig en tachtig is verlaten, slaat de pendule weer door naar de andere kant. “Gespierde taal voert opnieuw de boventoon: wie niet kan meekomen in de maatschappij heeft het aan zichzelf te danken. Zelfs het woord ‘onderklasse’ is terug van weggeweest. Alleen heten de buurten die voor berucht doorgaan tegenwoordig Amsterdam Slotervaart of Rotterdam Katendrecht: het stigma van de onderklasse keert terug in de achternamen met een Marokkaanse of Turkse klank”.

Lezen, wie dat nog niet gedaan heeft, absoluut.

Meer over het boek: hier.

17 gedachten over “Het pauperparadijs

  1. Ja Anja, een schrijnend maar prachtig boek zonder valse sentimentaliteit. Je hebt een zeer treffende recentie geschreven, waar ik bijna helemaal achter sta. Inderdaad, bij armoede verlies je je waardigheid voor de samenleving in het algemeen, maar niet voor allemaal hoor! Voor mij is het één van de indrukwekkenste boeken die ik in de laatste tijd gelezen heb.

    Jan.N

  2. Inderdaad, schrijnend en toen ging het alleen nog maar over geboren witte Nederlanders. Het was een tijd dat NL arm was en veel werklozen kenden en werkloosheid betekende toen honger en bedelen. Weet en beseft onze generatie dat nog wel?
    Probeer je eens voor te stellen dat NL weer arm zou worden. Gas op, ruzie met andere landen, kapitaalsvlucht. Welke oplossingen zouden er dan gekozen worden in ons volle landje?

  3. Nico, ik weet niet of je mij tot “onze” generatie rekent. Maar mijn vader was praktisch de hele crisistijd werkeloos. Wij kregen van de “steun” blikken voedsel en de kinderen vermaakte en speciale kleding, waar we ons rot voor schaamden. Mijn moeder
    probeerde er nog iets toonbaars van te maken. In die tijd had je een belastingplaatje voor je fiets nodig. Werkelozen kregen dat gratis. Ook sommige evenementen waren af en toe gratis toegankelijk of goedkoper voor werkelozen. De sfeer herinner ik me als af en toe somber en wanhopig, maar ook soms warmer dan die nu is. Het verplicht “stempelen” was vernederend. Ons gezin verhuisde ieder jaar naar een andere woning, omdat dat goedkoper was. Soms kreeg je enkele maanden gratis huur, of gratis vloerbedekking etc.
    Overigens was er in Amsterdam buiten de Joodse- een vrij grote Chinese gemeenschap.
    Ik denk dat men er NU beter op voorbereid is, verder hanteert men niet meer die idiote instandhouding van de “harde gulden”,mede waardoor de depressie onnodig diep was.

    Jan.N

  4. Suzanna Jansen al eerder gezien op TV welk programma weet ik niet meer, maar ze was meer dan indrukwekkend de manier waarop zij het kon vertellen over haar familie. Maar in onze informatie maatschappij was ik het eigenlijk weer vergeten. Door jou weblog ga ik het zeker kopen.

  5. Dit heeft niets met het bovenstaande onderwerp te maken maar :

    Vanavond op Ned 2 van 20.50 tot 21.30 Advocaat van de duivel.
    Gretta Duisenberg is de aangeklaagde.
    3 aanklachten :
    1- Ze steunt Hamas en daarmee de terreur tegen Israel.
    2- Met haar oproep tot een nieuwe intifada zaait ze haat tegen de Joodse gemeenschap.
    3- Ze maakt zich schuldig aan antisemitisme.

    Groet,
    Gerrie

  6. Ik wil naar zulke programma’s niet eens kijken, Gerrie, en we gaan het er hier ook niet over hebben. Iedereen weet dat Duisenberg niet mijn beste vriendin is, maar zulk geschetter in simplistisch voor of tegen, tussen mensen die geen idee hebben waar het over gaat, en dan maar oordelen, dat vind ik echt stuitend.

  7. Het ging mij ook niet om de persoon Gretta Duisenberg,daar ben ik nou ook niet bepaald kapot van Anja, .
    De vooraankondiging liet echter ook Harrie van Bommel zien tijdens de demonstratie.
    Ook Hajo Meyer gaf zijn visie op de aanklachten.
    Het ging mij dus meer om het feit hoe de doorsnee Nederlander tegen dit “schijn”proces aankeek en wat hun uitspraak zou zijn.
    Onder de jury-leden bevond zich ook een SP lid.

    Groet,
    Gerrie

  8. Dank je Jan Noort. Het boek gaat wel over een tijd ver voor de depressie van de jaren 20. Het gaat over de naoorlogse periode van de Franse tijd. Die heeft niemand van ons meegemaakt.

  9. Het boek gaat over een periode die zes generaties bestrijkt, Nico, van Tobias Braxhoofden (1785 – 1844) tot en met Suzanna Jansen, geboren in 1964. En is dus tegelijk een geschiedenis van hoe er in ruim twee eeuwen over ‘de armen’ werd gedacht. En hoe dat veranderde. En hoe niet.

  10. Is het gerechtelijk onderzoek nav dood heer Duisenberg al afgerond? Ik hoor er nits meer over.

  11. Geen idee, William, maar dat is hier niet het onderwerp. Heb je wel eens de spelregels van dit weblog gelezen? Hier. Onder andere dus: hou je aan het onderwerp.
    Ik heb me daar zelf (even) niet aan gehouden door de opmerkingen van Gerrie over mevrouw Duisenberg wel te laten staan, maar we gaan zeker niet van daaruit over op meneer Duisenberg.

  12. Afgelopen week bezocht ik in New York het Tenement Museum. Een regelrechte aanrader. Ze hebben ook een virtuele tour.

    Ik kwam er diep onder de indruk vandaan en heb mijn ideeën over immigratie in de USA behoorlijk bij moeten stellen. Ik probeer later tijd te vinden meer te schrijven, ben nu even in tijdnood. Maar ik wilde de links vast doorgeven.

  13. Wil ik erg graag meer over horen, Clara.

    Ondertussen ben ik eindelijk eens aan Willem Schinkel begonnen, waar jij me als eerste op wees, hier deed je dat. Dik boek, lag er maar dik te wezen, tot ik eerst begon met het er op volgende kleintje, De gedroomde samenleving. Inspirerend zeg! Daarna ging ik hem pas opgoogelen, want in zomergasten heb ik hem ook al gemist. Blijkt die vlerk pas begin dertig te zijn en dan al zo geleerd! (Dit noemen we oudersdomsracisme, Claar, ageism. Ik schreef zelf voor mijn dertigste al mijn eerste bestseller, maar dat zo’n jongeman al zoveel kan weten, dat vind ik haast niet te geloven. Die moet al in de zandbak begonnen zijn zijn eerste academische werkjes te lezen).

    We wachten ongeduldig op jouw verhaal.

  14. Aan Nico (10)

    Of je hebt het boek niet (helemaal) gelezen, of je kletst maar wat. Suzanna Jansen schrijft zelfs over de duitse bemoeienissen met het arbeidsbureau in de bezettingstijd.

    Jan.N

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *