Dossier 11: Vijandbeeld en indoctrinatie


11 Vijandbeeld en indoctrinatie

‘Ja’, zegt Gideon Levy, ‘er zijn Palestijnen die feest vieren als er bij een aanslag Israelische burgers omkomen. Moeten we ons echt afvragen waarom? Die buschauffer die op dat groepje soldaten inreed had zes kinderen. Hij weet dat hij zijn hele leven niet meer uit de gevangenis komt, dat hij zijn kinderen niet meer kan zien en niet meer voor ze kan zorgen. Wat denken we dan? Het gemakkelijkste antwoord is: zo zijn ze nu eenmaal. De moeilijke, en voor de meeste Israeli’s te moeilijke vraag is: wat is er met die man gebeurd, wat hebben we hem aangedaan dat hij zo ver is gekomen? Hoeveel Israeli’s realiseren zich dat wij in de loop van de jaren duizenden Palestijnen zwaar hebben gemarteld? En denk je niet dat die een reden hebben om ons te haten? En wij, denk je dat er echt Israeli’s zijn die huilen als onze vliegtuigen hun kinderen bombarderen? ‘
(Lezing, De tweede intifada pag 30)

Vergeving en verzoening zijn mogelijk als je elkaar weer in de ogen kunt kijken. Niet alleen het onrecht zelf maakt verzoening zo moeilijk, maar vooral ook de ontkenning van dat onrecht. Rashid Khalidi: ‘Er is geen verzoening mogelijk zolang Israël zich hermetisch opsluit in zijn opvatting van onschuld betreffende de vluchtelingen en blijft volhouden dat die hun ongeluk alleen maar aan zichzelf te danken hebben’ (Khalidi 1998a). Het is niet gemakkelijk, stelt Khalidi, om schuld toe te geven. Zowel de Palestijnen als de Israëli’s zijn gewend zichzelf als slachtoffers te zien, en de anderen als degenen die hun lijden veroorzaken. Veel Israëli’s zien in de woede van de Palestijnen dezelfde blinde haat die zo veel van hun vervolgers eeuwenlang hebben getoond. De Israëli’s zijn per definitie de slachtoffers, ongeacht wat ze doen; hun tegenstanders zijn de onderdrukkers, ongeacht hoe zwak ze zijn in vergelijking met Israël. Omdat de Palestijnen verdreven werden door de overlevenden van de gruwelijkst denkbare misdaad die de holocaust was, werd hun lijden genegeerd. Ze werden in de beeldvorming zelfs neergezet als schurken, de laatste incarnatie van een lange rij beulen die het Joodse volk door de geschiedenis heen hebben vervolgd (Khalidi 1998a).

Inhoud: in paradigma 1 worden de Palestijnan graag afgespiegeld als mensen die hun kinderen indoctrineren in de jodenhaat. De vraag is wat daar van waar is.
De volgende vraag is of Israel niet indoctrineert. Wat leren Israelische kinderen op school?

Verder: hoe komt het dat het Westen de Palestijnen zo makkelijk ziet als de bad guys?
Vroeger: de koloniale houding tegenover ‘inboorlingen’, plus een lange geschiedenis aan wantrouwen tegen Arabieren.
Nu: de angst voor islamitisch terrorisme en moslimhaat.

Materiaal uit Het beroofde land:

Ik was in Ramallah toen er weer een bomaanslag had plaatsgevonden. Ik keek naar de Israëlische televisie. Op het journaal zag ik een diepbedroefde vader die zijn vrouw had verloren, hij hield hun gewonde kind in zijn armen. De beelden werden omlijst door treurmuziek. Meteen werd overgesneden naar het volgende beeld: een schreeuwende Hamas-leider, hoewel er nog geen tijd was geweest voor onderzoek naar de dader.
Aanslagen zijn vreselijk, zei Hannah Friedman tegen me. ‘Maar iedereen vergeet dat die aanslagen het bestaan van de staat Israël geen moment werkelijk hebben bedreigd.’ Toch voelen veel Israëli’s het niet zo. Psychologisch gezien is het begrijpelijk dat de diepe angst van toen, het collectieve trauma, elke keer weer opleeft wanneer er een aanslag is gepleegd op Joods leven. Die angst wordt gemanipuleerd door steeds opnieuw te suggereren dat het antisemitisme van toen hetzelfde is als de woede van de Palestijnen tegen de bezetting.

Wie in Israël naar school is geweest, weet niet beter. Eli Podeh heeft de geschiedenisboeken onderzocht waaruit tussen 1953 en 1995 les werd gegeven aan Israëlische kinderen (Langfur 1997b). Palestina, zo schetsen die, was een praktisch onbevolkt land met hier en daar wat Arabieren. Ze worden omschreven als lafhartig, primitief en verraderlijk, de Arabische opstanden als ‘ongeregeldheden’ en ‘incidenten’, de verzetsgroepen als rondzwervende en rovende bendes. Israël was onschuldig aan de ‘vlucht’ van de Arabieren. Massamoorden en gedwongen deportaties heten ‘operaties’ en ‘ontruimingen’. Alleen de meer recente geschiedenisboeken vermelden het bloedbad in Deir Yassin als uit een uit de hand gelopen incident, veroorzaakt door oncontroleerbare ondergrondse groepen die niet bij het eigenlijke leger hoorden. Bij zo’n versie van het gebeurde blijft het onbegrijpelijk waarom de Palestijnen steeds opnieuw in opstand zijn gekomen, behalve in termen van een clichématig verhaal waarin de Israëlische helden zich keer op keer moeten verdedigen tegen de Arabische schurken.

Hoe moet een nieuwe generatie Joodse Israëli’s zich met een dergelijk beeld in hun hoofd straks verzoenen met de Palestijnen? Ze zijn ervan overtuigd dat ze in een land wonen dat altijd al van de Joden was. Dat hebben ze geleerd. Andere volkeren die er hebben geleefd, zijn op z’n best vreemdelingen of toevallige voorbijgangers. Ze rijden rond in hun land en zien overal de Hebreeuwse namen die verwijzen naar de oude Joodse geschiedenis. Wie vertelt hun dat de meeste van die namen pas in 1948 op de kaart zijn aangebracht? (Benvenisti 2000b). Ze gaan met hun ouders mee naar de oude synagogen en Joodse gebedsplaatsen. Krijgen ze te horen dat sommige van die gebedsplaatsen in werkelijkheid de oude graftomben zijn van islamitische sjeiks? (Sinai 2000). Ze gaan naar het Stadsmuseum van Jeruzalem en leren daar dat de zeshonderd jaar dat Jeruzalem een Joodse stad was glorieuze eeuwen waren, en de drieduizend jaar van moslim-regimes – zorgvuldig wordt de term ‘Arabisch’ vermeden – niets meer voorstelde dan intermezzo’s in een opeenvolging van bezettingen door vreemde volken, en niemand vraagt zich af hoe het komt dat de Toren van David er zo verdacht veel uitziet als een moskee (Benvenisti 1996).
Op school leren ze de Joodse geschiedenis: tweeduizend jaar ononderbroken antisemitisme, de Middeleeuwen, de verdrijving uit Spanje, de progroms in tsaristisch Rusland. Ze leren het verhaal van Massada, waar de Joodse Zeloten hun vrouwen en kinderen vermoordden en toen zelfmoord pleegden, liever dan in de handen van de Romeinen te vallen. Een nationale mythe, symbool van kracht en vastberadenheid. Ze leren over de holocaust, Joden die als schapen naar de slachtbank werden geleid. Als Israël toen had bestaan, had dat niet hoeven gebeuren. En dat is de rechtvaardiging voor elke daad van het leger: Massada zal niet meer vallen.

Ze leren, zegt Haggith Gor Ziv die zelf lerares is, dat de strijd tegen de vijand een strijd is op leven en dood, waarbij elke daad gerechtvaardigd is, hoe hoog de prijs ook. Alsof we nog steeds vechten voor de Joden die in de kampen van de nazi’s zijn vermoord, de Joden die toen te hulpeloos waren om zich te verweren (Gor Ziv 1996). Met de uitvinding van de ongebroken geschiedenis van Israël werd tegelijkertijd de geschiedenis van de Palestijnen weggeschreven (Whitelam 1996).

De rol van de media

Ackerman, Seth (2003) Israel and the Media, in: Kushner, Tony en Alisa Solomon (red) (2003) Wrestling with Zion. Grove Press
Gordon, Neve (2005) Jewish Resistance to Zionism. Boekrecensie in Journal of Palestine Studies Vol XXXV, autumn 2005. (link)

In Neve Gordon:
In de eerste zes maanden van 2001, gedurende de tweede intifada, werd de National Public Radio in de VS gescreend – een van de meer ‘balanced’ geachte media, naar het vermelden van doden aan de Palestijnse en aan de Israelische kant. Er waren in die tijd 148 Palestijnense doden en 77 Israelische. Maar genoemd werden 62 Israeli’s en 52 Palestijnen. Er was dus, omgerekend, een kans van 81% dat een Israelische dode vermeld zou worden, tegen een kans van 31% voor de Palestijnen. Maar niet alleen worden Israelische doden kennelijk belangrijker gevonden, het punt was ook welke doden werden gerapporteerd. Seth Ackerman merkte op dat Palestijnse volwassenen vaker werden vermeld, en kinderen minder, en dat Palestijnen die deelnamen aan de gevechten ook vaker werden gemeld dan burgers. Bij de Israeli’s lag het patroon precies andersom: daar werden dode kinderen en dode burgers vaker vermeld dan soldaten.
Degenen die zich liet informeren door deze uitzendingen kan het dus moeilijk worden kwalijk genomen als ze geloven dat Palestijnen het vooral gemunt hebben op burgers en kinderen, en de Israeli’s vooral op de strijders, terwijl dat door de feiten niet wordt ondersteund.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *